Gedurende een groot deel van de zestiende eeuw maakte Antwerpen haar ‘gloriejaren’ door.[1] Waar in de vijftiende eeuw Brugge het nog was en Amsterdam het in de zeventiende en achttiende eeuw zou worden, werd Antwerpen in de zestiende eeuw het belangrijkste economische centrum van de Lage Landen. De opkomst van Antwerpen was zelfs zo spectaculair dat het als een belangrijke reden gezien kan worden dat het commerciële zwaartepunt van Europa van de Middellandse Zee naar de Noord-Atlantische Oceaan verschoof.[2]
In Antwerpen was men zeker niet seculier maar omdat de stad ook toen al van de handel leefde, heerste er een zekere pragmatische openheid tegenover buitenstaanders.[1, 3] Antwerpenaren wisten dat de stad leefde van de handel en dat de handel niet floreerde zonder buitenstaanders.[1] Die openheid maakte dat steeds meer handelaars Antwerpen als een aantrekkelijk alternatief voor Brugge gingen beschouwen. Daar stonden machtige gevestigde belangen verandering namelijk steeds meer in de weg, waardoor de stad niet meer goed de aansluiting wist te vinden op nieuwe handelsroutes, nieuwe handelsgoederen en nieuwe groepen handelaars.[4] Antwerpen wist dat wel en streefde Brugge zo voorbij. Handel en Antwerpen zouden onlosmakelijk met elkaar verbonden raken en Antwerpen zou een naam worden die elke handelaar ter wereld zou herkennen.[1]
De stad zou—voortgedreven door een handelsnetwerk dat tot India reikte—in een kleine eeuw uitgroeien tot een culturele metropool die zijn weerga niet kende in de zestiende eeuw. Een metropool waar niet de kerk of de adel bepalend was voor de cultuur, maar de handel. Er zouden innovaties tot stand komen die de wereld voorgoed zouden veranderen; innovaties op het gebied van schilderkunst, financiën, boekdrukkunst, bouwkunst, enzovoorts.[1]
Dit gebeurde formeel gezien allemaal terwijl Antwerpen onder Spaans bewind viel, maar doordat Antwerpen redelijk aan de rand van het hele Spaanse gebeuren lag, had de stad altijd redelijk haar eigen gang kunnen gaan en de Spaanse heerschappij was daardoor in zekere zin niet veel meer dan een formaliteit. Halverwege de tweede helft van de zestiende eeuw veranderde dat toen in Spanje het staatsbankroet uitgeroepen werd. Veel Spaanse troepen konden niet meer uitbetaald worden en een groep van deze uitgehongerde soldaten besloot Antwerpen te plunderen en vermoordde daarbij zo’n 8000 burgers. Een onvrede die lange tijd onder het oppervlak was gebleven barstte uit en Antwerpen zou het middelpunt van de anti-Spaanse opstand worden. Antwerpen verweerde zich kranig maar kwam uiteindelijk ten val. Een groot deel van de Antwerpenaren vertrok naar het noorden, waar Amsterdam klaar stond om uit te groeien tot het nieuwe economische centrum van de Lage Landen.
Tussen de opkomst en de val was Antwerpen getransformeerd van een middeleeuwse stad naar een vroegmoderne handelsmetropool. Eén man had daar een onwaarschijnlijk grote invloed op uitgeoefend en was de titel ‘meliorator van Antwerpen’ expand_circle_downVrij vertaald: de verbeteraar van de stad. aangemeten: Gilbert van Schoonbeke.
* * *
Aan het begin van de zestiende eeuw had Antwerpen, net als vrijwel elke andere stad in die tijd, nog een typisch middeleeuwse structuur die werd gedomineerd door smalle kronkelende straatjes en grote bouwblokken, afgewisseld met boven de rest uittorende kerken.[3] De smalle straatjes waren overwoekerd met luiken, luifels, galerijen, stoepen, bankjes, uitbouwsels en zelfs hutjes en schuurtjes die op straat werden geplaatst door mensen.[1] Het was kort gezegd een organisch gegroeid en rommelig geheel waar vooral kerken in het oog sprongen, maar hier zou spoedig verandering in komen. Want in een stad waar niet religie maar handel cultureel bepalend is, is het vreemd dat de kerk het stadsbeeld bepaalt. Het duurde dan ook niet lang voordat een nieuw type gebouw zijn intrede deed in de vorm van de nieuwe Beurs.
In 1485 had Antwerpen al een beurs opgetrokken aan de Hofstraat, maar deze was nog weinig onderscheidend van veel andere gebouwen en groeide door de explosieve groei van Antwerpen al snel uit zijn voegen.[3] En een handelsstad als Antwerpen kon natuurlijk niet zonder adequaat gebouw om handel in te drijven. De nieuwe Beurs moest meer worden dan gewoonweg een plek waar handel kon worden gedreven; het moest een stralende ode aan de handelsgemeenschap worden. De Beurs liet iedere bezoeker van de stad zien dat handel niet alleen iets was wat in Antwerpen gebeurde, het was de identiteit van Antwerpen. De Beurs was het eerste icoon van de Antwerpse gloriejaren,[1] maar zeker niet het laatste.
De Beurs was niet alleen een bijzonder gebouw omdat het het centrum van de handel was, en zelfs niet omdat het zo mooi was dat het—in de woorden van de Italiaan Lodovico Guicciardini, die in de zestiende eeuw door de Lage Landen reisde om er minutieus verslag te doen van alles wat hij er aantrof—“geen gelijke kent in heel Europa”.[5] Het onderscheidde zich ook—of misschien wel vooral—door de wijze waarop het gebouw in het stedelijk weefsel geplaatst was. Het gebouw was net buiten het oudste deel van de stad op een centrale locatie in de stad geplaatst, vlakbij het belangrijkste kanaal dat gebruikt werd voor het vervoer van goederen vanuit de haven. Bij de aanleg van de Beurs werden meerdere nieuwe straten aangelegd die ervoor zorgden dat het gebouw vanaf elke kant te betreden was en dat het bovendien goed in verbinding stond met belangrijke plekken in de stad.[3] Richting het noorden kon men via de nieuwe Borzestraat naar de belangrijkste gracht van de stad lopen en richting het zuiden over de Twaalfmaandenstraat richting de Meir, waar veel notarissen gevestigd waren.[1] Richting het oosten en westen zouden in de loop der tijd nog twee straten worden aangelegd, zodat de Beurs nog beter met de stad verbonden raakte (zie fig. 1).[3] Dit was een geniale zet die de Beurs meer maakte dan alleen een gebouw. De grote impact die de Beurs op de stad had en de potentiële betekenis daarvan voor toekomstige ontwikkelingen was één man niet ontgaan en zou inspiratie vormen voor veel dat de stad nog te wachten stond.



* * *
Gilbert van Schoonbeke werd in 1519 geboren te Antwerpen als onrechtmatige zoon van een voorname handelaar, vastgoedspeculant en waagmeester. De oude Van Schoonbeke kwam in 1540 te overlijden, maar omdat de jonge Gilbert op dat moment wettelijk niet als zoon erkend was,expand_circle_downIn 1544 zou hij keizer Karel V aanschrijven met het verzoek om hem “te legittimerene ende opt gebreck van zijne voirs. geboerte gracie [te] verleenen”. Dit verzoek werd in juni van dat jaar ingewilligd.[6] bleef hij zonder een stuiver van de erfenis van zijn vader achter.[6] Wat hij wel van zijn vader mee had gekregen was echter een stuk belangrijker: een vlijmscherp economisch inzicht. Waar zijn vader als vastgoedspeculant al succesvol was, zou Gilbert het vak naar nieuwe hoogten tillen en op zo’n vooruitstrevende wijze gebiedsontwikkelingen uit de grond stampen, dat we er tot op de dag van vandaag van kunnen leren.
Maar zoals gezegd moest hij onderaan de ladder beginnen. Als eerste nam hij op 22-jarige leeftijd een mooi stukje vastgoed van zijn aangetrouwde tante over dat zijn vader in 1527 had aangeschaft.[6] Hij had daarbij de mazzel dat zijn tante—die ongetwijfeld vertrouwen in zijn capaciteiten had—hem daarbij de mogelijkheid gaf om pas na vier jaar te betalen. Van Schoonbeke zocht een aantal ondernemers op om de kosten van het project mee te delen. Na de gronden te verkavelen verkocht hij de verschillende percelen door en deelde hij de winst met zijn mede-ondernemers.
Tussen 1542 en 1546 draaide Van Schoonbeke een reeks van dit soort projecten, in eerste instantie vaak met mede-investeerders, maar vanaf 1544 had hij voldoende ervaring, contacten en kapitaal om ook steeds vaker solo projecten te draaien.
Van Schoonbeke had een vernuftige manier van werken die hem onderscheidde van zijn concurrenten. Veel speculanten in die tijd kochten grond, bouwden er huizen op en verkochten het door. Van Schoonbeke kocht uitgestrekte terreinen, maakte een slim verkavelingsplan dat meestal ook nieuwe straten omvatte en verkocht de afzonderlijke percelen zonder er zelf iets op te bouwen snel weer door.[6]
Het feit dat hij niet zelf bouwde maakte dat hij snel kon handelen en dat zijn geld nooit lang stilstond. Opbrengsten kon hij zo direct weer in een nieuwe onderneming steken elders in de stad. Van Schoonbeke ging hier zo ver in dat hij gedurende zijn hele leven woonruimte gehuurd heeft om te voorkomen dat zijn kapitaal stil kwam te staan in stenen.[6] De ervaring die Van Schoonbeke opdeed met het creëren van verkavelingen en het aanleggen van nieuwe straten gaf hem stedenbouwkundig inzicht. Een inzicht dat hij vanaf 1547 ruimschoots zou beginnen te verzilveren.
Ongetwijfeld geïnspireerd door de Beurs, had Van Schoonbeke namelijk zijn zinnen gezet op een meer ingrijpend type stedelijke ontwikkeling. Het soort ontwikkeling dat het functioneren van de stad als geheel zou veranderen. Het eerste project van dat type waar Van Schoonbeke aan dacht was de aanleg van een nieuwe stadswaag.
* * *
In de zestiende eeuw moesten alle goederen die de stad binnenkwamen worden gewogen zodat er belasting op geheven kon worden. Een cruciaal gebouw in een handelsstad als Antwerpen dus. De waag die op dat moment in gebruik was, was echter totaal niet meer toereikend. Vanwege de “cleynicheyt ende benautheyt” van de waag had het stadsbestuur zich genoodzaakt gezien om handelaars te verbieden meer dan honderd stuks van een bepaald product tegelijk te laten wegen. Het gebouw was verder “geheel caduyck” en had bovendien geen opslagruimte, waardoor goederen soms wel drie dagen buiten moesten blijven staan tot ze gewogen konden worden.[6] Aanvankelijk werd een uitbreiding en renovatie van de waag overwogen maar het gebrek aan ruimte in de omgeving en de hoge kosten van een dergelijke operatie maakten dat onhaalbaar.[6]
Van Schoonbeke, die destijds de functie van waagmeester bekleedde, zag als geen ander de problemen waar het gebouw mee kampte. Niet alleen duurde het allemaal veel langer dan wenselijk, erger was nog dat het slecht functioneren van de waag ervoor zorgde dat fraude aan de orde van de dag was.[6] Als waagmeester trad hij hier streng tegen op maar dat was niet altijd effectief en werd hem bovendien niet altijd in dank afgenomen.expand_circle_downIn 1545 beschuldigde Van Schoonbeke zijn invloedrijke stiefoom Gaspar Ducci ervan fraude te hebben gepleegd. Ducci zat daar absoluut niet op te wachten en was bepaald niet het soort man waar je ruzie mee wilde hebben. Ducci was het soort man dat een klein legertje schurken in dienst had dat dag en nacht met knuppels op zak door de stad heen liep.[1] Als vergelding voor de beschuldiging liet Ducci zijn neefje ’s avonds opwachten buiten de Beurs door twee van zulke boeven. Toen Van Schoonbeke naar buiten kwam probeerde één van de mannen direct op hem in te hakken met een zwaard, maar Van Schoonbekes bediende sprong ertussen en ging het gevecht aan met de mannen, die in een laatste poging om Van Schoonbeke te grazen te nemen hun zwaard nog achter hem aan gooiden terwijl hij terug de Beurs in rende om aan de andere kant van de Beurs te vluchten. Van Schoonbeke kon maandenlang alleen naar buiten onder begeleiding van lijfwachten. Ducci werd meermaals gedagvaard maar weigerde in de rechtbank te verschijnen.[1] Omdat Ducci veel geld bijeenbracht om de oorlogen van de keizer te financieren had hij echter belangrijke vrienden gemaakt en werd zijn zaak uiteindelijk op bevel van de keizer elders ondergebracht, waar deze zonder gevolg bleef.[6] Dit alles tot grote ergernis van Van Schoonbeke die verzuchtte: “Wat voor veiligheid of bescherming is er voor de arme, gewone, brave en vreedzame buitenlandse koopman tegen de onbeschaamdheid, tirannie, mankracht en het geweld van een machtige en wraakgierige vijand als Gaspar Ducci?”[1]
In maart 1547 kwam Van Schoonbeke met een gedetailleerd voorstel bij het radeloze stadsbestuur aan waaruit duidelijk bleek dat hij ervaring met stedelijke ontwikkeling had. Het terrein ten zuiden van de Paardemarkt zou volgens hem de meest geschikte locatie voor een nieuwe waag zijn. Daarnaast stelde Van Schoonbeke voor om niet alleen een waag te bouwen maar om in essentie een geheel nieuwe stadswijk uit de grond te stampen rondom de nieuwe waag. Het terrein waar dit moest komen was—niet geheel toevallig—samen met nog enkele panden en bijna een hectare grond in de omgeving, vlak daarvoor door een handlanger van Van Schoonbeke voor een mooi prijsje van de magistraat aangekocht.[6]
De nieuwe waag zou in het midden van een nieuw aan te leggen plein moeten komen te liggen. Het gebouw zelf was functioneel ontworpen om optimaal te kunnen doen wat het moest doen: snel en nauwkeurig wegen. Daarvoor introduceerde Van Schoonbeke een innovatief railsysteem van balken die over een ijzeren stang aan het plafond konden schuiven. Zo konden de karren van de handelaars buiten blijven staan terwijl de weegschalen naar buiten werden gerold.[3]
Het plan van Van Schoonbeke viel in goede aarde en op 14 maart 1547 kreeg hij akkoord van de Antwerpse gemeenteraad. Op 7 maart 1548 werd de nieuwe waag geïnspecteerd en kwam men tot de conclusie dat het unaniem een belachelijk groot succes was. Vijf dagen later—net minder dan een jaar nadat de gemeenteraad akkoord was gegaan met het plan—werden de eerste goederen in de nieuwe waag gewogen.[6] Antwerpen had er naast de Beurs een nieuw handelsicoon bij dat Antwerpen van een middeleeuwse in een vroegmoderne stad hielp transformeren.[3]
De waag was—net als de Antwerpse Beurs—vanaf elke zijde goed te bereiken doordat Van Schoonbeke in elke windrichting een straat richting het plein had laten aanleggen en plaveien door het stadsbestuur.expand_circle_downHoewel de straat richting het zuiden doodliep op de gevel van het Minderbroedersklooster en ook vandaag de dag nog steeds doodloopt op een gevel. Op het plein—dat sindsdien en tot op heden Stadswaag genoemd werd—was het een voortdurend komen en gaan van karren vol handelswaar, en het gebied rondom de nieuwe waag vormde dan ook al direct bij oplevering een nieuw economisch centrum in de stad.


Het gevolg hiervan was dat het gebied rondom de nieuwe Waag enorm aantrekkelijk was geworden voor handelslui die dichtbij de economische bruis wilden verkeren, waardoor de grond enorm in waarde was gestegen. En die gronden had Van Schoonbeke voor een groot deel in handen. Binnen anderhalf jaar wist hij meer dan 80% van de gronden aan rijke kooplui vanuit heel Europa door te verkopen voor twee tot vier keer zoveel als hij er voor betaald had.[1, 6]
Van Schoonbeke wist een winst van naar schatting 73% te genereren. Een waanzinnige prestatie die hij nooit voor elkaar zou hebben gekregen zonder de steun van invloedrijke leden van het stadsbestuur voor zich te winnen (met behulp van de nodige smeergelden).[6]
Maar, op typische Van Schoonbeke wijze, was deze monsterlijke winst geen reden om op zijn lauweren te rusten. Nog voor de oplevering van de waag was hij al begonnen met het stukje bij beetje opkopen van een enorm gebied midden in de stad en vlakbij de Schelde, de rivier die Antwerpen met de rest van de wereld verbond. In 1549 kocht hij het laatste stuk in het gebied voordat hij er aan de slag zou gaan. Net als bij de waag had Van Schoonbeke meer voor ogen dan een simpele herverkaveling. Hij wilde wederom een economisch centrum uit de grond stampen.
Daarvoor had hij iets specifieks in gedachten. Een nieuw marktplein dat door de aanleg van een aantal nieuwe straten zeer strategisch in de stad zou komen te liggen. Van Schoonbeke had goed contact met oudkleerkopers en wist dat ze grote moeite hadden om geschikte vaste standplaatsen te vinden. Hij was daarom al vroeg met ze in gesprek gegaan en had ze ervan weten te overtuigen dat het nieuw door hem aan te leggen plein de meest geschikte plek zou zijn om een permanente standplaats te openen.[6]
Gewapend met de zegen van deze belangrijke groep handelaars zocht hij het stadsbestuur (waar hij ook nog altijd warme banden mee onderhield) op. Niet alleen kreeg Van Schoonbeke toestemming om het nieuwe plein—dat hij de Vrijdagmarkt noemde—aan te leggen, het stadsbestuur zegde toe het plein en de omliggende straten ernaartoe voor hem te kasseien en zou bovendien twee nieuwe stenen bruggen aanleggen om de Vrijdagmarkt met de Steenhouwersvest te verbinden (zie fig. 4).
Zodra de oudkleerkopers op 26 januari 1549 officieel op hun nieuwe Vrijdagmarkt neerstreken steeg de waarde van omliggende gronden enorm—net zoals dat bij de waag het geval was geweest. Het kostte Van Schoonbeke weinig moeite om de gronden van de hand te doen en wederom wist hij een enorme winst van naar schatting tot wel 80% te genereren.[6] Het was het tweede succesvolle economische centrum dat Van Schoonbeke aan de stad wist toe te voegen.expand_circle_downDe Waag bleef een van de belangrijkste economische centra van Antwerpen tot ver in de 18de eeuw[6] en de Vrijdagmarkt is vandaag de dag nog steeds een marktplein waar men op vrijdag tweedehandsgoederen op de kop kan tikken. Het is moeilijk voor te stellen dat één man een nog grotere impact op de stad kon hebben, maar dat was niet iets waar Van Schoonbeke zich door liet beperken.

* * *
Van Schoonbeke had namelijk een nieuw project op het oog. Een project van ongekende schaal. De ambitie van dit project was zo groot dat weinig private initiatieven op dat moment in de geschiedenis eraan zouden kunnen tippen. Het project dat hij voor ogen had betrof een nieuwe stadsomwalling.
In Van Schoonbekes tijd was namelijk artillerie in opkomst geraakt die met metalen kanonskogels de omwallingen die veel steden in die tijd hadden totaal aan flarden kon schieten. Dat betekende effectief dat geen enkele stad meer veilig was en dat was slecht nieuws voor handelaren die hun handelswaar graag beschermd zagen. Zo ook in Antwerpen.
De middeleeuwse omwalling was daar namelijk niet alleen verouderd maar verkeerde sowieso al in slechte staat. De handel was niet langer veilig en kooplui dreigden—zeker nadat Antwerpen in 1542 belegerd was—bij het stadsbestuur dat ze zouden vertrekken als er geen betere omwalling zou komen die hun goederen veilig kon stellen. Dit stelde het stadsbestuur voor een dilemma, want zo’n nieuwe omwalling kostte een godsvermogen. Een godsvermogen waar het bestuur niet over beschikte. Dit betekende dat het bestuur torenhoge schulden aan moest gaan die—zelfs met een arsenaal aan belastingverhogingen en nieuwe belastingen—vrijwel onmogelijk af te lossen zouden zijn óf dat de stad haar handel zou verliezen.
Dat laatste was geen optie. Antwerpen en handel waren synoniemen. Dus besloot het bestuur aan de stadsomwalling te beginnen. Dat ging door stijgende bouwkosten,expand_circle_downDe stadsomwalling bevatte door de enorme omvang zóveel bakstenen dat de prijs van een schip bakstenen (25.000 stuks) in een aantal jaar van ongeveer 15 gulden was opgedreven naar zo’n 34 gulden.[6] financieel wanbeheer en corruptie onder het stadsbestuur buitengewoon langzaam. In 1547 had de stad een schuld van bijna een miljoen gulden, een voor die tijd astronomisch hoog bedrag. De schuld was zó hoog dat het bestuur de hoogte ervan geheim had gehouden voor de leden van de Raad. De stad balanceerde op het randje van faillissement en het bestuur zat met de handen in het haar.[6]
Toen de magistraat in 1548 een enorm pakket aan nieuwe belastingen bij de Raad neerlegde, werden de leden van de Raad totaal overvallen en weigerden ze het voorstel te aanvaarden. De situatie kwam tot een kookpunt en in augustus van 1548 kwam de landvoogdes Maria van Hongarije hoogstpersoonlijk naar Antwerpen om orde op zaken te stellen. Bij aankomst verzocht ze direct om alle rekeningen, contracten en raadsstukken in te zien. Daarnaast wenste ze—ongetwijfeld tot verbazing van het stadsbestuur—Gilbert van Schoonbeke te spreken over zijn plannen om de stadsfinanciën op orde te krijgen. Van Schoonbeke had blijkbaar al briefcontact met de landvoogdes gezocht en daarin gesuggereerd dat hij een oplossing had verzonnen voor de problemen die de stad met de aanleg van de nieuwe omwalling had.[6]
Van Schoonbekes oplossing was even simpel als geniaal. Hij wees erop dat de huidige haven niet meer in staat was om de hoeveelheid scheepsverkeer die de stad inmiddels te verwerken had gekregen aan te kunnen waardoor schepen soms wel zes weken moesten wachten voordat tot lossen overgegaan kon worden. Volgens Van Schoonbeke zou de Nieuwstad—een enorme lap drassige grond die met de aanleg van de nieuwe stadsomwalling binnen de stad zou komen te vallen—de perfecte plaats zijn om een moderne haven aan te leggen waar schepen in maar liefst vier nieuw te graven havenarmen aan konden meren. De gronden die in het nieuwe havengebied zouden ontstaan kon de stad vervolgens verkopen om de stadsomwalling van te betalen. Een typische Van Schoonbeke oplossing dus: een nieuw economisch centrum creëren om goedkope grond te valoriseren en deze vervolgens met enorme winst doorverkopen.[6]
Het bestuur kon niet anders dan de plannen van Van Schoonbeke omarmen en in 1551/52 zegde Van Schoonbeke het stadsbestuur toe de Nieuwstad te verstedelijken en de omwalling tegen een prijs van 26 gulden per roede af te ronden.expand_circle_downOok kreeg hij de leiding over de verkoop van het grootste deel van de stadseigendommen en de verkaveling van het enorme terrein van de oude schuttershoven, wat een integraal onderdeel van zijn oplossing vormde maar wat ik hier verder buiten beschouwing laat. Saillant is wel dat Van Schoonbeke met dit pakket aan verantwoordelijkheden praktisch een monopolie op alle openbare werken van de jaren 50 kreeg.[6] Dat was de helft van wat het stadsbestuur tot dan toe had betaald.[6] Een deal die eigenlijk te mooi was om waar te zijn en bij ieder ander persoon zou men waarschijnlijk wantrouwend zijn geweest, maar zijn plan klonk aannemelijk en dit was Van Schoonbeke. En Van Schoonbeke had al vaker laten zien dat hij een dergelijk plan met succes tot stand kon brengen, al was dat nooit op zo’n enorme schaal geweest. Bovendien was de situatie zo uit de hand gelopen dat de stad niet echt een alternatief meer had.
Het valoriseren van de Nieuwstad was een geniaal idee maar Van Schoonbeke had nóg een essentiële troef achter de hand. Hij had namelijk ingezien dat de aanleg van de stadsomwalling zó omvangrijk was, dat het voordeliger was om de gehele keten van materiaalproductie tot de aanbouw te integreren tot een verticale bouwtrust, waardoor hij niet meer van anderen afhankelijk was. Voor zijn bakstenen richtte hij vijftien steenbakkerijen op in de befaamde Rupelstreek, zijn brandstofvoorziening regelde hij door 171 hectare veengronden in de Gelderse Vallei te pachten,expand_circle_downDe keizer had hem dit recht verleend in ruil voor een kanaal dat Van Schoonbeke had aangelegd om de keizerlijke venen bij de Emmickhuizerberg te verbinden met Amersfoort. Bovendien kreeg Van Schoonbeke daarbij het recht om tegen betaling van een stuiver per honderd ton veen 24 jaar lang als enige veen door het nieuwe kanaal te transporteren.[6] kalk haalde hij uit de buurt van Namen, waar hij twee vervallen huizen en een kasteel van kalkovens voorzag,expand_circle_downDe kalkproductie was daar blijkbaar zo aanzienlijk dat hij zijn aannemers binnen een jaar kalk kon leveren voor tot wel 33% goedkoper dan wat ze tot dan toe betaald hadden.[6] en om aan hout te komen regelde hij met de keizer dat hij het recht kreeg om eiken te kappen in het Buggenhout.[6] Het integreren van de hele bouwketen gaf Van Schoonbeke een groot voordeel bij het aanleggen van de stadsomwalling, die hij dan ook in razend tempo expand_circle_downDe aanleg ging naar schatting bijna drie keer zo snel als het tot dan toe gegaan was.[6] en geheel naar tevredenheid van het stadsbestuur afmaakte. De omwalling zou lange tijd in Europa als hét voorbeeld blijven gelden van hoe een stadsomwalling eruit hoort te zien.[6]
Maar de geïntegreerde bouwketen die Van Schoonbeke had opgetuigd kwam niet alleen van pas bij het realiseren van de stadsomwalling, maar kon hij ook uitstekend gebruiken bij het realiseren van de andere toezegging die hij het stadsbestuur had gedaan: het realiseren van een nieuw havengebied in de Nieuwstad die binnen de omwalling kwam te vallen.
* * *
De nieuwe haven moest volgens Van Schoonbekes oorspronkelijke plan vier havenarmen omvatten. Een voor kleine schepen vanuit Zeeland; een voor Franse en Spaanse schepen die siroop, olie en wijn meebrachten en Dordrechtse schepen die rijnwijn kwamen brengen; een voor schepen uit Amsterdam, de Baltische landen, Engeland en Schotland waar allerhande grondstoffen zoals graan, vis en wol vandaan kwamen; en een laatste waar schepen met timmerhout konden aanmeren. En om eventuele bezwaren van handelaars over de afstand van het centrum tot de nieuwe haven voor te zijn stelde Van Schoonbeke dat de stad arbeiders aan moest stellen om de goederen heen en weer naar de stad te brengen. Voor de goede orde stelde hij voor dat het stadsbestuur zes à acht hijskranen zou neerzetten die het laden en lossen vergemakkelijkten.[6]
De nieuwe haven kreeg uiteindelijk drie havenarmen (zie fig. 5), werkte volgens plan en maakte veel indruk. De eerder genoemde Italiaan Lodovico Guicciardini die vol lof was over de Antwerpse Beurs, was ook van de haven danig onder de indruk. Over de grootste havenarm schreef hij dat deze “zo groot en handig” was, dat “meer dan honderd grote schepen er met gemak aangemeerd kunnen worden”.[5] Gedurende de aanleg van de haven was echter het economisch tij gekeerd en in de jaren vijftig was de economische voorspoed die Van Schoonbekes carrière tot dan toe had vergezeld stilgevallen. De stad had daarom de grootst mogelijke moeite om de enorme hoeveelheid nieuwe grond te verkopen. De percelen langs de oevers van de Schelde hadden ze nog wel kunnen verkopen aan schippers, vissers en scheepstimmerlieden maar de overige gronden raakten ze op dat moment aan de straatstenen niet meer kwijt.

Het stadsbestuur zal ongetwijfeld niet blij zijn geweest met Van Schoonbeke, die de verkoop van de gronden als oplossing voor de financiële problemen van het stadsbestuur had voorgesteld. Maar Van Schoonbeke was de lulligste niet en stelde de magistraat in de herfst van 1552 voor om zelf een deel van de onverkoopbare gronden tussen de eerste en tweede havenarm over te nemen.[6] Hij had daar—hoe kan het ook anders—een plan voor. Onderdeel van de plannen voor deze vliet was om er enkele nieuwe brouwerijen te bouwen en daar zag Van Schoonbeke wel heil in. Hij wist het stadsbestuur ervan te overtuigen dat de stadsinkomsten flink zouden toenemen wanneer de brouwindustrie een impuls gegeven zou worden in de Nieuwstad en kreeg eind 1552 akkoord van het bestuur om de gronden te gebruiken voor nieuwe brouwerijen.[6] Maar Van Schoonbeke zou Van Schoonbeke niet zijn als hij het aanleggen van deze brouwerijen niet grootser aan zou pakken dan wie dan ook.
* * *
Van Schoonbeke had zijn oog niet zomaar laten vallen op de brouwindustrie. Omdat hij bij de aanleg van de stadsomwalling een gehele bouwketen had geïntegreerd, had Van Schoonbeke de nodige ervaring opgedaan als grootindustrialist en dat was hem goed bevallen. Van Schoonbeke realiseerde zich dat er niet alleen in de bouw winst te behalen viel door schaalvoordeel te realiseren, maar dat hetzelfde principe kon worden toegepast op andere industrieën.
Maar waarom de brouwindustrie? Daar had hij een aantal hele goede redenen voor. Ten eerste omdat bier een hele stabiele afzetmarkt had, het was naast brood namelijk het belangrijkste voedingsmiddel voor vrijwel elke Antwerpenaar in die tijd (en dat is het ongetwijfeld voor veel Antwerpenaren nog steeds), de gemiddelde Antwerpenaar dronk destijds een liter bier per dag. Ten tweede omdat de Antwerpse brouwers niet in een gilde verenigd waren en dat maakte het een stuk makkelijker om als nieuweling de markt te betreden. En ten slotte omdat Antwerps bier op dat moment door de slechte waterkwaliteit nog niet zo goed was en de stad daarom nog voor zo’n beetje de helft van importbier afhankelijk was om in de grote behoefte aan bier te voorzien.[6]
Dus ging Van Schoonbeke aan de slag. Hij plande voldoende nieuwe brouwerijen om de productie op te kunnen schroeven, maar om meer bier te verkopen moest ook de kwaliteit ervan verbeteren. Dat betekende dat de waterkwaliteit omhoog moest. Daar waren al eerder pogingen toe ondernomen maar die waren nooit succesvol geweest. Van Schoonbeke had echter een technisch vernuftige oplossing verzonnen. Hij legde een kilometerslange loden waterleiding aan (de “brouwersbuis”) naar een riviertje nabij de stad waar het water van goede brouwkwaliteit was expand_circle_downOf wat in ieder geval in die tijd voor goede kwaliteit doorging. en bouwde aan het andere einde van de leiding een “waterhuis” nabij de brouwerijen waar het water omhoog werd gebracht met behulp van een door paarden aangedreven mechanisme, en van daaruit naar de omliggende brouwerijen stroomde.[6]
Naast de verbeterde waterkwaliteit had Van Schoonbeke de brouwers uit de stad nog meer te bieden om ze zover te krijgen dat ze naar zijn nieuw aan te leggen brouwerijen zouden verkassen. Zo zou hij onder andere zorgen voor uitstekende brouwapparatuur, kregen brouwers die in zijn brouwerijen kwamen brouwen een aantal aantrekkelijke belastingvoordelen, en mochten ze voor het eerst een aantal populaire biersoorten uit andere gebieden namaken en verkopen.[6]
Met alle voordelen die Van Schoonbeke bood was het vrijwel onmogelijk om nog met zijn brouwerijen te concurreren en dus moesten brouwers eigenlijk wel met hem in zee gaan. Het is dan ook niet verrassend dat van de twintig brouwers die Antwerpen had er al dertien een overeenkomst hadden gesloten met Van Schoonbeke vóórdat hij een contract met het stadsbestuur had gesloten.[6]
Daarnaast had Van Schoonbeke bij de keizer geritseld dat het Antwerpenaren verboden zou worden om binnen een straal van vijf en een halve kilometer buiten de stadsmuren te bieren. De eerste keer dat je buiten de stadsmuren betrapt werd met een biertje moest je je bovenkleding afstaan, de tweede keer verloor je je burgerschap en de derde keer werd je voor eeuwig verbannen.[6] De keizer had zelf ook zo zijn redenen om dit nogal strenge verbod af te kondigen, want hij was voor bijna een derde deel aandeelhouder van de brouwonderneming van Van Schoonbeke.[6] Van Schoonbeke had altijd een neusje gehad voor het leggen van strategische contacten en de keizer was ongetwijfeld een waardevolle toevoeging aan zijn netwerk.
In 1553 begon Van Schoonbeke zijn brouwerijen te bouwen en nog geen jaar later konden er al tien van start. Niet veel later zouden dit er zestien zijn. Tegen het eind van de jaren vijftig zouden de brouwerijen van Van Schoonbeke twee keer zoveel bier brouwen als alle Antwerpse brouwers bij elkaar deden aan het begin van de jaren veertig.[6] Bovendien was de kwaliteit van het bier enorm verbeterd. In de eerste helft van de 16de eeuw werd slechts 5% van het geproduceerde bier geëxporteerd, na 1570 was dat wel een kwart en werd zelfs naar Amsterdam geëxporteerd.[6] Van Schoonbeke had zich van stadsbouwmeester omgevormd tot stadsbrouwmeester en wederom met daverend succes. Maar hoewel er meer bier dan ooit gebrouwen werd en de kwaliteit ervan hoger was dan ooit tevoren waren veel brouwers niet heel blij met Van Schoonbeke.
Van Schoonbeke had de brouwers namelijk niet alleen vanuit de goedheid van zijn hart naar de Nieuwstad getrokken. Hij had contractuele voorwaarden gesteld die het voor hem financieel interessant maakten. Dat begon met een kleine afdracht van twee stuivers bier per 150 liter bier die ze brouwden voor het gebruik van de brouwerij, maar daar hield het zeker niet op. De brouwers moesten in de praktijk namelijk ook tegen betaling gebruik maken van de opslagruimtes van Van Schoonbeke, de turf die Van Schoonbeke importeerde gebruiken, hun gerst malen met de watermolens van Van Schoonbeke, hun bier door Van Schoonbeke laten vervoeren, en zelfs de accijnzen op bier moesten aan Van Schoonbeke worden betaald doordat hij hier de rechten op had verworven van de stad. De brouwers die in een brouwerij van Van Schoonbeke waren neergestreken waren dus kortgezegd van Van Schoonbeke afhankelijk geworden en degenen die dat niet hadden gedaan konden niet tegen hem op concurreren.[6] Van Schoonbeke had dus een soort monopolie op de Antwerpse brouwindustrie verworven.[6] En dat nam niet iedereen hem in dank af...
* * *
Van Schoonbeke was zeker niet de enige rijke Antwerpenaar. Hij was zelfs bij lange na niet de rijkste. Toch stak zijn kop ver boven het maaiveld uit. Want in tegenstelling tot handel drijven in een beursgebouw, valt het enorm op wanneer je de stad zelf wijzigt. Van Schoonbeke had met zijn stedenbouwkundige ondernemingen al de nodige vijanden gemaakt doordat hij als industrialist alleen met de grootste bouwondernemers in zee ging en daardoor kleinere ondernemers buitenspel had gezet.[6] Ook zal door zijn bouwondernemingen her en der de nodige jaloezie zijn ontstaan. Maar ondanks de enorme schaal van zijn bouwondernemingen kon Van Schoonbeke lange tijd redelijk zijn gang gaan zonder echt veel vijanden te maken. Pas rond 1550—toen hij begon met de aanleg van de stadsomwalling en zijn invloed op de markt zó groot werd dat de salarissen van arbeiders begonnen te dalen en kleinere ondernemers buiten spel kwamen te staan—begon de weerstand tegen hem aan te zwellen. Van Schoonbeke zou later in een bezwaarschrift richting de keizer toegeven dat hij in de periode 1551-1553 ontelbare vijanden had gemaakt met zijn bouwwerkzaamheden.[6] Toch was dat zonder echte consequenties gebleven en kon hij zijn werkzaamheden tot dan toe altijd gewoon voort blijven zetten.expand_circle_downHet in een vorig uitklapvenster omschreven incident met zijn stiefoom—dat hij bijna met het leven moest bekopen—vormde daarop duidelijk een uitzondering.
Het veranderen van de gehele stad was blijkbaar tot daaraan toe, maar toen Van Schoonbeke het in zijn hoofd haalde om zich met het bier te bemoeien knapte er iets.expand_circle_downHet zal ongetwijfeld ook mee hebben gespeeld dat door het ongunstige economische tij velen het moeilijk hadden terwijl Van Schoonbeke nog altijd succes op succes boekte. Al snel nadat de eerste brouwerijen de deuren openden begonnen kwade stemmen geruchten te verspreiden over het bier van Van Schoonbeke. Hij zou water van slechte kwaliteit gebruiken waardoor het bier van inferieure kwaliteit zou zijn. Vandaag de dag zou brouwwater dat door een loden leiding was aangevoerd waarschijnlijk voldoende reden zijn om zo’n aanklacht te legitimeren, maar destijds was het water van Van Schoonbeke van relatief zeer hoge kwaliteit. De aantijgingen kunnen dus als onzin worden bestempeld.
De beschuldigingen bleven echter aanzwellen en in juli van 1554 plaatsten verschillende mensen uit protest tegen de brouwondernemingen van Van Schoonbeke kruikjes met bedorven bier voor hun deur en beweerden dat het uit zijn brouwerijen afkomstig was. Op 11 juli brak om zeven uur ’s avonds een volwaardige oproer uit en trok maar liefst twee à drieduizend man richting de Grote Markt om luidruchtig te laten blijken hoe ze over Van Schoonbeke dachten. Het stadsbestuur besloot de menigte met geweld te laten verdrijven, maar dat zorgde er alleen maar van dat de menigte zich over de hele stad verspreidde en dat vervolgens niet alleen Van Schoonbeke maar ook het stadsbestuur onderwerp van onvrede werd. Het keizerlijk leger was op dat moment elders druk bezig en kon daardoor niet ingrijpen. Het stadsbestuur stond er dus alleen voor en raakte dusdanig in paniek dat op 12 juli de belangrijkste eisen van de boze menigte in werden gewilligd; er werd een einde gemaakt aan alle privileges die eerder door het stadsbestuur aan de brouwonderneming van Van Schoonbeke waren toegekend.[6]
Pas in 1555 was de keizer—die nog steeds aandeelhouder van Van Schoonbekes brouwondernemingen was—weer in de gelegenheid om zijn leger naar Antwerpen te sturen om de orde te herstellen. Het eerdere besluit van het stadsbestuur werd teruggedraaid en vier opstandelingen werden onthoofd. Van Schoonbeke had het het stadsbestuur niet in dank afgenomen dat die de eisen van de opstandelingen hadden ingewilligd. Hij klaagde ze dan ook aan voor contractbreuk en eiste een flinke schadevergoeding. Een lange onderhandeling volgde waarbij landvoogdes Maria van Hongarije als bemiddelaar fungeerde, en in 1555 werd een akkoord bereikt. Van Schoonbeke stond een aanzienlijk deel van zijn opbrengsten af en moest een viertal brouwerijen in de oude stad oprichten. Daar stond tegenover dat zijn monopolie op de brouwindustrie officieel werd en dat elke brouwer zich in een brouwerij van Van Schoonbeke moest vestigen of moest stoppen met brouwen. Hoewel het hele brouwavontuur Van Schoonbeke zeker geen windeieren heeft gelegd toont onderzoek aan dat het stadsbestuur ongelooflijk gematst werd bij het akkoord en dat het hele debacle rondom de opstand Van Schoonbeke een hoop potentiële winst had gekost.[6]
Hoe dan ook zou Van Schoonbeke de vruchten van zijn brouwonderneming nooit echt plukken. Op 16 december 1556 kwam hij op 37-jarige leeftijd te overlijden aan de gevolgen van een mysterieuze koorts. Oud werd hij dus niet, maar dat had hem er niet van weerhouden om een ongeëvenaarde staat van dienst op te bouwen en de belangrijkste persoon te worden om Antwerpen vanuit de middeleeuwen de vroegmoderne tijd in te trekken. Van Schoonbekes manier van werken was ontegenzeggelijk uniek, maar kunnen we hem echt een gebiedsontwikkelaar noemen?
* * *
Volgens de auteur van Zo Werkt Gebiedsontwikkeling is gebiedsontwikkeling “de kunst van het verbinden van functies, disciplines, partijen, belangen en geldstromen, met het oog op de ontwikkeling of transformatie van een gebied”.[10] Als we naar de stedenbouwkundige ondernemingen van Van Schoonbeke kijken kunnen we veilig stellen dat hij alle hokjes afvinkt en zijn tijd dus ver vooruit was.
Als het aankomt op het verbinden van functies springt de visionaire blik van Van Schoonbeke direct in het oog. Als geen ander wist hij slim stedelijke functies centraal te stellen in de gebiedsontwikkeling die het gehele gebied tot een economisch centrum maakten en daardoor als geheel naar een hoger niveau tilden: een nieuwe waag, een stadsplein, en uiteindelijk zelfs een drietal havenarmen en een brouwersdistrict. Alle zijn functies die het gebied naar een hoger niveau tilden en de omliggende gronden rijp maakten voor ontwikkeling.
Als het aankomt op het verbinden van disciplines, partijen, belangen en geldstromen kan ook ontegenzeggelijk worden gesteld dat Van Schoonbeke ongelooflijk bekwaam was. Van Schoonbeke beschikte niet alleen over een omvangrijk netwerk dat het stadsbestuur, oudkleerkopers, de landvoogdes, allerhande aannemers en uiteindelijk zelfs de keizer omvatte, hij wist altijd precies wanneer hij wie nodig had en hoe hij anderen zover kon krijgen om in te stappen. Zo wist hij in zijn begindagen het stadsbestuur te mobiliseren met behulp van de nodige steekpenningen, kreeg hij het voor elkaar om de oudkleerkopers voor zijn karretje te spannen door ze precies te bieden waar ze al lange tijd naar op zoeken waren (een vaste standplaats), kreeg hij het voor elkaar de stadsomwalling aan te mogen leggen door zijn plannen precies op het juiste moment per brief met de landvoogdes te delen, en stelde hij zijn uiterste controversiële brouwonderneming veilig door de keizer aandeelhouder te maken.[6]
Dit klinkt misschien alsof hij mensen alleen maar manipuleerde om zelf het onderste uit de kan te kunnen halen, maar dat is zeker niet het geval. Van Schoonbeke voelde altijd haarfijn aan hoe hij zijn plan zo vorm kon geven dat er voor iedereen (die nodig was om het tot een goed einde te brengen) wat te halen viel. Van Schoonbeke hoefde daarbij zelf niet het onderste uit de kan te halen. Hij zorgde er vooral voor dat hij snel tot iets kwam waar voor iedereen—inclusief hij zelf—iets te halen viel. Deze pragmatische blik kan worden beschouwd als zijn belangrijkste succesfactor. Hij verkocht zijn gronden bijvoorbeeld vrijwel nooit voor de hoofdprijs door omdat hij wist dat het dan veel langer zou duren, en hij wilde liever zo snel mogelijk weer geld op zak hebben zodat hij verder kon investeren in een volgende onderneming. Zo kon hij in rap tempo de ene onderneming door de volgende laten opvolgen.
En juist dat maakte dat hij zich in de korte 37 jaar dat hij in Antwerpen rondliep van een kapitaalloze bastaard was geworden tot de meliorator van Antwerpen. Gedurende het leven van Van Schoonbeke was het aantal inwoners van Antwerpen zo’n beetje verdubbeld, had de stad er 85 straten bij gekregen met een totale lengte van bijna negen kilometer, waarvan Van Schoonbeke een niet verwaarloosbaar aandeel voor zijn rekening had genomen, was de gehele stad voorzien van een eigentijdse stadsomwalling en was een nieuw stuk stad van zo’n 25 hectare daarbij nog aan de stad toegevoegd (zie fig. 6).[6]

Het is onmogelijk om te zeggen hoe Antwerpen eruit zou hebben gezien als Van Schoonbeke er niet was geweest. Het enige wat we ontegenzeggelijk vast kunnen stellen is dat het een totaal andere stad zou zijn geweest.
Bronnen
- Pye, M. (2021). Antwerp. The Glory Years. Allen Lane.
- Limberger, M. (2008). Sixteenth-century Antwerp and its Rural Surroundings: Social and Economic Changes in the Hinterland of a Commercial Metropolis (ca. 1450 – ca. 1570). Brepols Publishers.
- De Vylder, J. (2011). The Grid and the Existing City. Or how New Civic Buildings and Interventions on Confiscated Grounds Transformed the Medieval City in Early Modern Times: a Focus on Antwerp (1531–84). In P. Lombaerde & C. van den Heuvel (Eds.), Early Modern Urbanism and the Grid: Town Planning in the Low Countries in International Context. Exchanges in Theory and Practice 1550–1800 (pp. 77-94). Brepols Publishers.
- Van Bavel, B. (2010). Manors and Markets: Economy and Society in the Low Countries, 500–1600. Oxford University Press.
- Guicciardini, L. (1588). Descrittione di Tutti I Paesi Bassi.
- Soly, H. (1977). Urbanisme en Kapitalisme te Antwerpen in de 16de Eeuw: De stedebouwkundige en industriële ondernemingen van Gilbert van Schoonbeke. Gemeentekrediet van België.
- Bononiensis, V. (1565). Plan van Antwerpen. Museum Plantin-Moretus.
- De Zeeuw, F. (2018). Zo Werkt Gebiedsontwikkeling Praktijkleerstoel Gebiedsontwikkeling TU Delft.