Wat de Stad de Wind Toevertrouwt
16 februari 2025
In december van 2021 was ik van de een op de andere dag mijn reukvermogen kwijt. Niet kwijt zoals bij een verkoudheid, waar je na een potje goed stomen nog wel van een groentesoepje kan genieten, maar volledig kwijt. In een milde paniek griste ik een lading specerijenpotjes uit de la en ging er met mijn neus boven hangen. Komijn? Niets. Gerookte paprikapoeder? Niets. Kruidnagel? Anijs? Laurier? Niets. Niets. Niets.
Dat was even slikken, want ik heb altijd veel waarde aan mijn reuk gehecht. Er was op dat moment nog weinig over de lange termijn effecten van COVID-19 bekend, en ik begon me direct af te vragen hoe een leven zonder de aromatische geneugten van eten en drinken eruit zou zien. Wat schamel, maar leefbaar, was de conclusie.
Waar ik niet aan gedacht had, was wat me overviel toen ik naar buiten liep om boodschappen te doen: de rol die geur speelt in onze leefomgeving.
Over de geur van de leefomgeving hebben we het vrijwel nooit, behalve als het gaat over het verbieden van te veel stankproductie. Misschien is het ook wel daarom dat ik dacht dat de stad meestal nergens naar ruikt. Dat is onzin, zo ben ik toen achtergekomen. Zodra ik naar buiten liep, bekroop me een vreemd gevoel. Het gevoel dat ik niet in mijn eigen buurt was. Zonder de geur van de buurt—waarvan ik me nooit gerealiseerd had dat die er was—bleek ik mijn buurt veel armer te beleven. “Het voelt alsof ik door een steriel vacuüm loop”, zo appte ik naar een vriend van me.
Ik zat daar laatst eens aan terug te denken en vroeg me opeens af waarom het eigenlijk nooit over geur gaat wanneer we onze leefomgeving ontwerpen, en of we dat niet méér zouden moeten doen. Het antwoord waar ik op uitkwam bleek interessanter dan ik aanvankelijk had verwacht, en wat begon met een milde interesse mondde al snel uit in een lichte obsessie. Dit essay is het resultaat van mijn zoektocht naar de vergeten geurdimensie van de stad.
Het Beste van 2024
31 december 2024
Afgelopen jaar is er weer veel moois gecreëerd. Dit zijn mijn persoonlijke hoogtepunten. Zoals elk jaar ook nu weer volledig subjectief en zoals elk jaar ben ik totaal niet de meest gekwalificeerde persoon om dit soort lijsten te maken, maar zoals elk jaar ben ik iets gekwalificeerder dan ik het jaar ervoor was.
Gilbert van Schoonbeke: visionair gebiedsontwikkelaar en schepper van vroegmodern Antwerpen
15 juli 2024
Gedurende een groot deel van de zestiende eeuw maakte Antwerpen haar ‘gloriejaren’ door. Waar in de vijftiende eeuw Brugge het nog was en Amsterdam het in de zeventiende en achttiende eeuw zou worden, werd Antwerpen in de zestiende eeuw het belangrijkste economische centrum van de Lage Landen. De opkomst van Antwerpen was zelfs zo spectaculair dat het als een belangrijke reden gezien kan worden dat het commerciële zwaartepunt van Europa van de Middellandse Zee naar de Noord-Atlantische Oceaan verschoof.
In Antwerpen was men zeker niet seculier maar omdat de stad ook toen al van de handel leefde, heerste er een zekere pragmatische openheid tegenover buitenstaanders. Antwerpenaren wisten dat de stad leefde van de handel en dat de handel niet floreerde zonder buitenstaanders. Die openheid maakte dat steeds meer handelaars Antwerpen als een aantrekkelijk alternatief voor Brugge gingen beschouwen. Daar stonden machtige gevestigde belangen verandering namelijk steeds meer in de weg, waardoor de stad niet meer goed de aansluiting wist te vinden op nieuwe handelsroutes, nieuwe handelsgoederen en nieuwe groepen handelaars. Antwerpen wist dat wel en streefde Brugge zo voorbij. Handel en Antwerpen zouden onlosmakelijk met elkaar verbonden raken en Antwerpen zou een naam worden die elke handelaar ter wereld zou herkennen.
De stad zou—voortgedreven door een handelsnetwerk dat tot India reikte—in een kleine eeuw uitgroeien tot een culturele metropool die zijn weerga niet kende in de zestiende eeuw. Een metropool waar niet de kerk of de adel bepalend was voor de cultuur, maar de handel. Er zouden innovaties tot stand komen die de wereld voorgoed zouden veranderen; innovaties op het gebied van schilderkunst, financiën, boekdrukkunst, bouwkunst, enzovoorts.
Dit gebeurde formeel gezien allemaal terwijl Antwerpen onder Spaans bewind viel, maar doordat Antwerpen redelijk aan de rand van het hele Spaanse gebeuren lag, had de stad altijd redelijk haar eigen gang kunnen gaan en de Spaanse heerschappij was daardoor in zekere zin niet veel meer dan een formaliteit. Halverwege de tweede helft van de zestiende eeuw veranderde dat toen in Spanje het staatsbankroet uitgeroepen werd. Veel Spaanse troepen konden niet meer uitbetaald worden en een groep van deze uitgehongerde soldaten besloot Antwerpen te plunderen en vermoordde daarbij zo’n 8000 burgers. Een onvrede die lange tijd onder het oppervlak was gebleven barstte uit en Antwerpen zou het middelpunt van de anti-Spaanse opstand worden. Antwerpen verweerde zich kranig maar kwam uiteindelijk ten val. Een groot deel van de Antwerpenaren vertrok naar het noorden, waar Amsterdam klaar stond om uit te groeien tot het nieuwe economische centrum van de Lage Landen.
Tussen de opkomst en de val was Antwerpen getransformeerd van een middeleeuwse stad naar een vroegmoderne handelsmetropool. Eén man had daar een onwaarschijnlijk grote invloed op uitgeoefend en was de titel ‘meliorator van Antwerpen’ aangemeten: Gilbert van Schoonbeke.
* * *
Aan het begin van de zestiende eeuw had Antwerpen, net als vrijwel elke andere stad in die tijd, nog een typisch middeleeuwse structuur die werd gedomineerd door smalle kronkelende straatjes en grote bouwblokken, afgewisseld met boven de rest uittorende kerken. De smalle straatjes waren overwoekerd met luiken, luifels, galerijen, stoepen, bankjes, uitbouwsels en zelfs hutjes en schuurtjes die op straat werden geplaatst door mensen. Het was kort gezegd een organisch gegroeid en rommelig geheel waar vooral kerken in het oog sprongen, maar hier zou spoedig verandering in komen. Want in een stad waar niet religie maar handel cultureel bepalend is, is het vreemd dat de kerk het stadsbeeld bepaalt. Het duurde dan ook niet lang voordat een nieuw type gebouw zijn intrede deed in de vorm van de nieuwe Beurs.
In 1485 had Antwerpen al een beurs opgetrokken aan de Hofstraat, maar deze was nog weinig onderscheidend van veel andere gebouwen en groeide door de explosieve groei van Antwerpen al snel uit zijn voegen. En een handelsstad als Antwerpen kon natuurlijk niet zonder adequaat gebouw om handel in te drijven. De nieuwe Beurs moest meer worden dan gewoonweg een plek waar handel kon worden gedreven; het moest een stralende ode aan de handelsgemeenschap worden. De Beurs liet iedere bezoeker van de stad zien dat handel niet alleen iets was wat in Antwerpen gebeurde, het was de identiteit van Antwerpen. De Beurs was het eerste icoon van de Antwerpse gloriejaren, maar zeker niet het laatste.
Bouw & Brouw Tocht Antwerpen
14 juli 2024
Een aantal keer per jaar bezoek ik met een groep vrienden een stad om afwisselend de beste bouwsels en brouwsels te bezoeken. Ditmaal was de eerste internationale editie en deden we Antwerpen aan. Opvallend was zeker Antwerpen—in tegenstelling tot alle Nederlandse steden die we bezocht hebben—nog ruimte genoeg leek te hebben. Enorme industriële gebouwen werden niet naar woningbouw getransformeerd maar kregen een nieuwe extensieve publieksfunctie en de meeste woningen werden gerealiseerd in gebieden aan de randen van de stad. Ook midden in het centrum zijn nog op allerlei plekken ongetransformeerde rafelrandjes te vinden waar onder andere een brouwerij in te vinden was. Kennelijk is de druk op de stad niet zo hoog dat een dergelijk pand naar woningbouw getransformeerd wordt. Opvallend was ook dat Antwerpen het beter voor elkaar leek te krijgen om nieuwbouwgebouwen goed geprogrammeerd te krijgen met niet-woonfuncties anders dan hippe horeca-gelegenheden of supermarkten. Een gigantische kringloopwinkel vind je in Nederlandse gebiedsontwikkelingen toch eigenlijk nooit terug, maar in Antwerpen dus wel. Een interessant fenomeen is de zomerbar: in de zomerperiode poppen in Antwerpen op allerlei plekken tijdelijke zomerbarren op. Zo bezochten wij er één op een karakteristiek oud ziekenhuisterrein dat op de rol stond om te worden getransformeerd en deze zomer als afscheid nog eenmalig als zomerbar beschikbaar was gesteld aan de stad.
Will the Real Smart City Please Stand Up?
21 januari 2024
Wat is de volgende stap in de evolutie van steden? Veel mensen zullen denken aan de slimme stad (‘smart city’). Dat is ook vrij logisch. Informatietechnologie is vandaag de dag zo alomtegenwoordig, dat het idee om deze technologie op onze steden toe te passen best wel voor de hand ligt.
Wat een slimme stad precies is, is alleen lang niet iedereen het over eens. Waar we het wel redelijk over eens zijn, is dat in een slimme stad informatietechnologie gebruikt wordt om de stad te verbeteren. En op verbetering is niemand tegen.
Maar verbetering van wat?
Het antwoord op die vraag zal niet voor iedereen hetzelfde zijn. Maar het is juist deze vraag die fundamenteel is als we het over slimme steden hebben. Technologie kan namelijk voor zo’n beetje alles worden ingezet en een goede uitkomst hangt af van een goede vraag. De Britse architect Cedric Price drukte dit in 1966 uit door de volgende vraag te stellen:
Technologie is het antwoord. Maar wat was de vraag?
Mensen en technologie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Mensen zijn vernuftig en spuien technologie bij de vleet. Soms vergeten we ons alleen misschien af te vragen wat we er eigenlijk mee proberen te bereiken. Technologie kan niet alleen problemen oplossen maar kan ook allerlei nieuwe problemen creëren.
Deze twee zijden van technologie leiden al sinds mensenheugenis tot discussies tussen tech-profeten die het als oplossing voor elk mogelijk maatschappelijk probleem zien enerzijds, en doemdenkers die in technologie het verval van de mensheid zien anderzijds. In werkelijkheid heeft vrijwel geen enkele technologie uitsluitend positieve of negatieve effecten. Belangrijk is daarbij om aan te tekenen dat we als mensen veel invloed hebben op de mate waarin technologieën positieve en negatieve gevolgen hebben. Net als voor andere technologieën loont het daarom ook bij slimme steden om na te denken over de manier waarop we ze tot stand willen brengen. Sterker nog, bij steden is dat nog veel belangrijker dan bij de meeste andere technologieën, maar daar kom ik later op terug.
* * *
Om slimme steden als technologie kritisch te kunnen beschouwen is het zinvol om een onderscheid te maken tussen technieken en technologieën. Dit onderscheid leen ik van historicus en zelfbenoemd ‘technologie-antropoloog’ Francesca Bray. Zij beschrijft technieken als ‘handelingen die worden uitgevoerd op een bepaalde vorm van levenloze of levende materie’ en die ‘worden gecreëerd om objecten met menselijke betekenis te produceren’. Technologie beschrijft ze als ‘technieken die in hun sociale context worden toegepast’. Het is volgens haar deze sociale context die betekenis geeft aan de geproduceerde objecten en aan de mensen die ze produceren.
Het Beste van 2023
31 december 2023
Zoals ieder jaar is er in 2023 weer een hoop moois gemaakt op aarde. Ik heb dan ook weer wat afgelezen, afgekeken, afgeluisterd en afgespeeld. Geheel subjectief heb ik mijn persoonlijke hoogtepunten op een rijtje gezet: de producties van afgelopen jaar die me het meest hebben geraakt, vermaakt, geïnspireerd of geïntrigeerd.
Het Leven van de Stad
30 oktober 2023
Steden zijn misschien wel de meest dynamische plekken op onze planeet. Aanhoudende en overlappende stromen van mensen, goederen, dieren, informatie en voertuigen zorgen voor een chaotisch geheel dat zich op het eerste gezicht moeilijk laat voorspellen. Toch gaan achter deze ogenschijnlijke chaos bepaalde wetmatigheden schuil die een inkijkje geven in de manier waarop steden werken en waarom ze zo werken.
§1 – Voel je het hart van de stad?
Het meest in het oog springen ritmes die zich over korte periodes voordoen. De dienstregeling van het openbaar vervoer, openingstijden van winkels en horeca, werktijden en de stand van de zon zijn allemaal patronen die er over het verloop van een dag voor zorgen dat bepaalde plekken in steden drukker of juist minder druk zijn. Ze vormen een soort hartslag van de stad waarin bepaalde plekken gedurende een dag op voorspelbare momenten als een crescendo aanzwellen en vervolgens langzaam weer tot rust komen (zie fig. 1).
Ook over langere—maar nog steeds voor ons goed waarneembare—periodes zijn bepaalde ritmes te herkennen. Elke vrijdag- en zaterdagavond drommen mensen als door een onzichtbare trom aangemaand richting uitgaansgebieden in de stad. En op de zondag tekenen zich spontaan de routes richting de gebedshuizen af. Over het verloop van een jaar doen zich op vaste dagen voorspelbare concentraties voor op feestdagen. Op kerstavond concentreren mensen zich bijvoorbeeld voor een kerstzang op een centraal plein, en op Bevrijdingsdag massaal in stadsparken.
Een groot deel van onze activiteiten is, zoals deze ritmes suggereren, repetitief van aard. Afwijkende activiteiten die we bewust ondernemen worden “overspoeld door een dominant herhalings- en routinepatroon. We besteden heel weinig tijd per dag aan het overdenken van toekomstige acties of het uitvoeren van eerder overwogen acties. Het grootste deel van onze tijd besteden we aan het leven van een vrij geavanceerd patroon van goed geordende en naadloos geïntegreerde routine.” Deze routine is bovendien sterk verbonden met culturele normen en gebruiken en daardoor ook over periodes van decennia opvallend stabiel.
Bovenstaande ritmes zijn voor ons als gebruikers van de stad goed zichtbaar en bepalen in belangrijke mate ons beeld van de stad als een dynamische plek. Het zijn ritmes die ontstaan als gevolg van ons gedrag, vaak zonder dat we ons daar bewust voor inzetten. De stad heeft als het ware een leven dat ons bewustzijn overstijgt. Net als ons lichaam een soort kolonie is van een duizelingwekkende hoeveelheid cellen en micro-organismen, die er onbewust gezamenlijk voor zorgen dat ons lichaam in leven blijft, is een stad een kolonie van mensen die haar onbewust in leven houden. Wij creëren deze ritmes van de stad zelf maar dat vóélt vaak niet zo. Voor ons gevoel staan we bijvoorbeeld ín de file, maar eigenlijk zijn we zélf de file.
Het is dus geen wonder dat deze stedelijke dynamiek ons diep fascineert (zie fig. 3). Als je de stad van een afstand beschouwt gaan de mensen erin er bijna uitzien als cellen in een lichaam. Net als sneeuwvlokken zijn we als mensen allemaal uniek, maar ook net als sneeuwvlokken zien we er in grote hoeveelheden van een afstand uit als een uniforme massa. We hebben een vrije wil maar toch zit er een opmerkelijke synchroniciteit in onze gedragingen, en zonder ons hiervan bewust te zijn creëren we met die gedragingen de polsslag van de stad.
Waarom Kantoren Cruciaal Zijn
7 oktober 2023
Kantoren hebben een slechte reputatie als stoffige hokjes waar ‘oeverloos geouwehoerd’ wordt en meer tijd gaat zitten in het drinken van koffie en het bespreken van de nieuwe baby van de managament-ondersteuner dan dat er ‘echt gewerkt’ wordt. Als je probeert je een productief moment voor de geest te halen zul je waarschijnlijk ook niet direct aan een vergadering op kantoor denken. Het is een belangrijke reden waarom veel mensen graag thuiswerken; er is minder afleiding waardoor je jezelf lekker productief kan maken. Vergaderen kan daarnaast al snel behoorlijk in de papieren lopen. Tools zoals die van fellow, die om de zoveel tijd viral gaan op sociale media en veel wenkbrauwen doen optrekken van verbazing, laten zien dat zelfs een wekelijks teamoverleg van een half uurtje een organisatie op jaarbasis al snel duizenden euro’s kost.
Toch roepen veel bedrijven die een aantal jaar geleden trots verkondigden dat thuiswerken de nieuwe norm was, inmiddels hun mensen weer terug naar kantoor. Zelfs Zoom, dat groot werd doordat het tijdens de corona-pandemie videobellen mogelijk maakte, eist dat zo’n beetje alle medewerkers weer terug naar kantoor komen, minder dan twee jaar nadat het nog claimde dat minder dan twee procent van hun werknemers terug zou keren naar kantoor. Dat wekt het vermoeden dat kantoren en het bijbehorende kantoorleven toch niet zo inefficiënt zijn als we misschien gevoelsmatig denken.
Ik ben er dan ook absoluut van overtuigd dat sociale interactie als inefficiënt beschouwen een totale misvatting is. Sociaal contact is geen kostbare inefficiëntie, sociaal contact is de meest efficiënte manier om informatie over te dragen. En laat informatie-overdracht nou net de essentie zijn van een kenniseconomie. Vergaderen (in vele vormen en maten) doet voor een kenniseconomie, wat het bemesten van land doet voor een agrarische economie; het kan ook zonder, maar de opbrengsten zullen schraal zijn. Het idee dat we ‘oeverloos vergaderen’ en dat daar veel geld aan verloren gaat, berust op een typische misvatting over hoe onze economie functioneert. Echte waarde ontstaat namelijk niet doordat iemand dagenlang in een afgesloten hokje heel hard na zit te denken, maar wanneer mensen inzichten samenbrengen en daardoor tot waardevolle oplossingen voor relevante vraagstukken komen.
Het suffe imago van kantoren is dan ook verre van terecht. Kantoren zijn waanzinnige kennishubs waar hoogwaardige informatie in hoge dichtheid en snelheid vrijelijk rondstroomt. Als we aan informatie-uitwisseling denken, denken we al snel aan het internet. Niet zonder reden; per minuut wordt naar schatting wereldwijd bijvoorbeeld een miljoen uur aan video gestreamd, worden 16 miljoen berichtjes verstuurd en vliegen er 230 miljoen e-mails uit. Maar dat zegt lang niet alles. Niet alle informatie is namelijk even waardevol en niet elke vorm van informatie-overdracht is ook even effectief.
In de jaren tachtig bogen twee organisatiedeskundigen genaamd Richard Daft en Robert Lengel zich over de vraag waarom organisaties informatie verwerken. Ze zagen daarvoor in essentie twee redenen: om onzekerheid te verlagen en om dubbelzinnigheid te verlagen. Die twee redenen lijken op het eerste gezicht misschien erg op elkaar, maar volgens Daft en Lengel bestaat er een fundamenteel verschil tussen beide. Waar onzekerheid bestaat moet deze worden uitgesloten door via informatie-uitwisseling te onderzoeken welke informatie correct is. Dubbelzinnigheid hint daarentegen op een bepaalde complexiteit en impliceert dat er geen eenduidig antwoord bestaat. Er moet dan een genuanceerde oplossing worden gevonden die recht doet aan deze complexiteit.
Daft en Lengel onderzochten vervolgens welke manieren van communiceren geschikt zijn om welk typen informatie over te dragen. Dit resulteerde in de mediarijkheidstheorie, deze stelt dat verschillende communicatiemedia geschikt zijn onder verschillende omstandigheden. Ze leggen informatierijkheid zelf als volgt uit:
“Informatierijkheid wordt gedefinieerd als het vermogen van informatie om begrip binnen een bepaalde tijdsperiode te veranderen. Communicatietransacties die verschillende referentiekaders kunnen overwinnen of onduidelijke kwesties kunnen verduidelijken om begrip tijdig te veranderen, worden als rijk beschouwd. Communicaties die veel tijd vereisen om begrip mogelijk te maken of die niet kunnen omgaan met verschillende perspectieven, zijn minder rijk.”– Richard Daft & Robert Lengel, 1986, p. 560
De Hollandse Droom
24 september 2023
Voor het overgrote deel van de menselijke geschiedenis was Holland een weinig noemenswaardig stukje land. Maar toen werd het gebied in een relatief kort tijdsbestek totaal getransformeerd door vrijheidsminnende Friezen op zoek naar een beter bestaan. Ze gaven er vorm aan het landschap en aan een nieuw soort samenleving. De ‘Hollandse Droom’ deed daarmee in Holland wat de Amerikaanse Droom vele honderden jaren later in de Nieuwe Wereld zou bereiken.
Het gebied dat we nu Holland noemen bestond tegen het eind van het eerste millennium grotendeels uit een onherbergzaam, dynamisch en uitgestrekt veenmoeras met indrukwekkende veenkoepels, verborgen veenplassen en kabbelende veenriviertjes. De spaarzame bewoning die wel in Holland aanwezig was concentreerde zich op de hoger gelegen delen langs de kust en rivieren. Op dit schaars beschikbare en vaak matig vruchtbare land, dat door de barrièrewerking van het enorme veengebied relatief geïsoleerd lag, werden door de inheemse Friezen op geschikte plekken gewassen zoals rogge en andere granen verbouwd, maar veel belangrijker was het houden van vee. Veel land was niet geschikt voor het efficiënt verbouwen van gewassen die op het menu van de Friezen stonden maar bracht van nature allerhande planten voort die prima geschikt waren als voedsel voor vee. Runderen en schapen mochten hun eigen kostje bij elkaar grazen op de slecht vruchtbare gronden, en varkens werden vaak de lager gelegen, drassige veengebieden en wilde bossen ingestuurd om hun kostje bij elkaar te scharrelen.
Vee en afgeleide producten zoals zuivel, wol en leer werden geruild voor allerhande zaken. De belangrijkste handel was zonder meer die van vee voor graan, omdat Friezen op de relatief schrale Hollandse gronden zelf onvoldoende graan konden verbouwen. TeBrake gaat zelfs zover dat hij stelt dat bewoning van West-Nederland niet mogelijk zou zijn geweest wanneer er geen uitruil van vee tegen granen had plaatsgevonden. Runderen—het belangrijkste en meest gehouden vee—werden, behalve als handelswaar en voedselbron, gehouden voor de mest en, door ze een ploeg over het akkerland te laten trekken, als energiebron. Naast spierkracht van mensen en dieren was de belangrijkste energiebron hout, dat daarnaast lange tijd ook het belangrijkste bouwmateriaal voor gebouwen, bouwwerken, werktuigen en voertuigen was. Bomen waren vooral op de hoger gelegen gronden te vinden maar sommige soorten, zoals berken en wilgen, groeiden hier en daar ook op de meer voedselrijke delen van het veengebied. Er was door de drassige bodem relatief weinig hout te vinden, dus wat te vinden was werd voornamelijk lokaal gebruikt.
Het was, kortgezegd, nog niet het summum der beschaving. Tegelijkertijd moeten we ons de Friezen zeker niet als een stel ongewassen barbaren voorstellen. Al in de zevende en achtste eeuw speelde Friezen ter plaatse van het huidige Noord-Holland een belangrijke rol in lange afstandshandel, Friezen hadden in de negende eeuw waarschijnlijk gezonder en meer gevarieerd voedsel tot hun beschikking dan men elders in Europa had, en het mysterieuze—waarschijnlijk uit het Friese kustgebied zelf afkomstige—‘Friese laken’ zou zó hoogwaardig moeten zijn geweest dat Karel de Grote het als gift stelde tegenover een Indische olifant die hij vermeend zou hebben gekregen van de kalief van Bagdad, Haroen ar-Rashid.
* * *
Op kerstdag van het jaar 800 werd Karel de Grote in Rome door de paus tot keizer gekroond van—wat hij in ieder geval zelf beschouwde als—een nieuw Romeins Rijk. Dit moment was uiterst symbolisch en een enorme power play omdat de pauselijke macht hiermee officieel Karels rijk als opvolger van het Romeinse Rijk erkende, terwijl het Byzantijnse Rijk zichzelf op dat moment (waarschijnlijk terecht) nog als de opvolger beschouwde. Mede door dit ‘door de hemel’ goedgekeurde gezag kon Karel aan het begin van de negende eeuw zijn rijk uitbreiden en er relatieve rust—de Pax Carolinga—bewaren.
Bouw & Brouw Tocht Eindhoven
23 september 2023
Een aantal keer per jaar bezoek ik met een groep vrienden een stad om afwisselend de beste bouwsels en brouwsels te bezoeken. Deze keer ging de reis naar Eindhoven. Eindhoven zit in de lift en laat ook op het gebied van bouwen en brouwen voor een stad van dit formaat zeer indrukwekkende dingen zien. Mijn algemene indruk was dat Eindhoven goed in staat is om economische en ruimtelijke kansen om te zetten in stedelijke kwaliteit. Het industriële verleden proef je overal maar geeft geenszins het gevoel van vergane glorie. Eindhoven bruist en een stad die bruist brengt vaak diversiteit in voorzieningen voort. De hoeveelheid (goede) brouwerijen is hiervoor vaak een goede proxy. De diversiteit en kwaliteit van het bier in Eindhoven bevestigde de visueel waargenomen bruis dan ook.
Jevons’ Paradox: de vloek van efficiëntie
9 september 2023
Ons brein is een meester in het herkennen van patronen. Zo meesterlijk dat we ze zelfs vaak herkennen als ze er helemaal niet zijn. We herkennen vaak pijlsnel verbanden en we zijn daardoor geneigd de wereld te begrijpen in lineaire termen van oorzaken en gevolgen. Veel problemen zijn alleen onderdeel van een complex speelveld dat zich niet door simpele oorzaak-gevolg relaties laat omschrijven. Dit geldt ook voor duurzaamheid.
Een van de meest interessante gedragingen van complexe systemen is het zogenaamde rebound-effect. Dit is het effect dat optreedt wanneer veranderingen in een systeem die voor een besparing zorgen samengaan met neveneffecten die het tegenovergestelde effect hebben, waardoor de primaire besparingen deels of soms zelfs helemaal teniet worden gedaan. Het effect komt op allerlei manieren voor en de impact ervan op de samenleving is soms gigantisch, maar er wordt zelden rekening mee gehouden. Dit zorgt ervoor dat strategieën voor bijvoorbeeld de energietransitie of de overgang naar een circulaire economie vaak op de verkeerde dingen inzetten en in de praktijk niet de gewenste effecten hebben. De potentiële gevolgen hiervan zijn desastreus en daarom wil ik het rebound-effect in dit essay eens verder verkennen.
Het meest bekende voorbeeld van het rebound-effect is de paradox van Jevons. William Stanley Jevons was een negentiende-eeuwse Britse econoom en logicus. Hij was er al vroeg in zijn carrière van overtuigd dat de economie wiskundig kon worden verklaard en publiceerde daar dan ook veel over, maar dit was niet waar hij bekendheid mee zou verwerven. Halverwege de negentiende eeuw waren veel Britten als de dood dat de koolvoorraden op zouden raken, waardoor de economische groei die was ingezet door de industriële revolutie ten einde zou komen. Veel experts waren echter van mening dat technologische vooruitgang voor steeds efficiënter gebruik van kool zou zorgen, waardoor er steeds minder kool nodig zou zijn en de voorraad dus niet op zou raken. Jevons, die zich veel met economische logica bezig had gehouden, herkende een denkfout in dit standpunt en beweerde in een voor zijn doen erg praktisch ingestoken boek (vrij vertaald) het tegenovergestelde:
“Het is een volstrekte misvatting om te veronderstellen dat zuinig brandstofgebruik voor een lager verbruik zorgt. Het tegendeel is waar. In de regel zullen nieuwe vormen van economie leiden tot een toename van de consumptie, volgens een principe dat in veel parallelle gevallen wordt erkend.”Ter illustratie geeft Jevons het voorbeeld van hoogovens. Wanneer deze door technologische innovatie minder kolen nodig hebben voor het produceren van ruwijzer, zal het goedkoper zijn om ruwijzer te produceren waardoor de prijs ervan zal afnemen. En bij een lagere prijs zal de vraag naar ruwijzer toenemen waardoor er meer hoogovens zullen worden opgericht. Het totale kolenverbruik in deze industrie bestaat uit het verbruik per hoogoven, vermenigvuldigd met het aantal hoogovens. Volgens Jevons zal de besparing die per hoogoven optreedt teniet worden gedaan door de nieuwe hoogovens die erbij zouden komen ten gevolge van de dalende kosten.– William Stanley Jevons, 1865, p. 103
Het voorbeeld van Jevons zelf is verhelderend maar een nog veel krachtigere illustratie van de paradox komt van Vaclav Smil. Hij schetst hoe steeds efficiëntere lichtbronnen tot een explosieve groei van verlichtingsgerelateerd energieverbruik hebben geleid. Hij begint bij de kaars, deze zet slechts 0,01% van de chemische energie die in het kaarsvet op is geslagen om in verlichting. De gloeilamp van Edison was met een efficiëntie van ongeveer 0,1% rond 1880 al zo’n tien keer zo efficiënt. Een moderne ledlamp heeft echter wel een efficiëntie van ongeveer 10% en is dus nóg zo’n 100 keer zo efficiënt als de gloeilamp van Edison en wel zo’n 1000 keer zo efficiënt als een kaars.
Jevons’ paradox is in “veel parallelle gevallen” terug te vinden omdat elke verandering in ons universum door energie aan wordt gedreven. Vergelijkbare effecten treden bijvoorbeeld bij voedsel, mobiliteit, data, en materialen op doordat het achterliggende proces telkens efficiënter is qua energieverbruik: efficiëntere voedselproductie komt bijvoorbeeld grotendeels door technologieën die efficiënter gebruik maken van energie, en sneller en goedkoper reizen door efficiënter brandstofgebruik.
Regelrecht
25 augustus 2023
Ze maken bij vrijwel niemand warme gevoelens los. Zelfs niet—in tegenstelling tot wat veel mensen denken—bij ambtenaren. Ik heb het over regels. Of eigenlijk, om een duur woord te gebruiken, over instituties. Hoewel instituties zelf onzichtbaar zijn, zijn ze wel degelijk terug te zien in de stad. Als we een stad bekijken is het verleidelijk om deze te beschouwen als het resultaat van de inspanningen van roemrijke architecten, vakkundige ambachtslui en daadkrachtige bestuurders met meeslepende plannen. Dit gaat voorbij aan een enorme verborgen wereld van instituties die een van de meest bepalende factoren vormen als het aankomt op het aanzien en functioneren van onze leefomgeving. Donella Meadows schreef treffend over de impact van regels:
“Als je de diepste storingen in systemen wilt begrijpen, let dan op de regels en op wie er macht over heeft.”Goede instituties zijn dus een ongelooflijk krachtig middel voor positieve verandering, maar slechte instituties kunnen ook een ongelooflijk stagnerend effect hebben op de samenleving. Als het over instituties gaat belanden we daardoor vaak snel in een ideologische discussie over meer of minder regels. Dit doet volgens mij geen eer aan het onderwerp. Als het op instituties aankomt bestaat er een scala aan mogelijkheden dat ons als samenleving veel verder brengt dan de polariserende discussie over ‘meer’ of ‘minder’ regels.– Donella Meadows, 2008, p. 158
Wat zijn instituties?
In essentie zijn instituties alle formele en informele regels die richting geven aan de manier waarop we in een samenleving handelen en met elkaar omgaan. Het kunnen dus rationeel beredeneerde wetten zijn maar ook gebruiken die door de macht der gewoonte na verloop van tijd genormaliseerd zijn, zoals het verschijnsel dat we elkaars hand schudden om elkaar te groeten of een afspraak te beklinken. Instituties vormen als het ware de lijm van de samenleving omdat ze helderheid en stabiliteit brengen in onze onderlinge omgang.
Het wordt wellicht al duidelijk op basis van bovenstaande tekst maar instituties zijn er in vele verschillende vormen: ze kunnen formeel en informeel zijn, exact of interpretabel, dwingend of uitnodigend, specifiek of generiek, enzovoorts. Ze kunnen ontstaan als gevolg van onderhandeling, om ideologische redenen worden geïntroduceerd, ontstaan als gevolg van toevallige omstandigheden of door een sociaal dominante partij worden opgelegd. De perfecte institutie bestaat niet. Het ene type is niet per se beter dan het andere. Welk type beter is hangt af van het doel en de context waarin de institutie moet gaan opereren. Het maken van goede instituties is dus altijd maatwerk. Al met al zijn instituties best complexe materie en de moeite waard om eens in te duiken. Daarbij zal ik vooral ingaan op het institutionele bouwwerk waar de overheid verantwoordelijk voor is. Enerzijds omdat we hier via het democratisch proces allemaal invloed op hebben en anderzijds omdat deze, door de formele aard, op ons allemaal van toepassing is, of we nou willen of niet.
Instituties zijn door ons gecreëerd. Ze geven vorm aan hoe we met elkaar omgaan maar zijn zelf ook het resultaat van menselijke interactie. Dat betekent dat instituties per definitie aanpasbaar zijn. Interessant is wat dat betreft dat instituties impliciet of expliciet het resultaat zijn van bepaalde waarden. Als mensen waarde hechten aan veiligheid, kunnen ze een institutie in het leven roepen die geweld strafbaar maakt bijvoorbeeld. Of als ze waarde hechten aan een mooie leefomgeving, dan kunnen ze een institutie introduceren die het gebruik van bepaalde lelijke materialen verbiedt.
De ruimtelijke ordening barst van de instituties. Er zijn bijvoorbeeld instituties die beperkingen opleggen aan de materialisering, afmetingen, uitstraling, veiligheid, toegankelijkheid en duurzaamheid van gebouwen, er zijn instituties die bepalen hoe en door wie de openbare ruimte bekostigd wordt, er zijn instituties die bepalen hoe schoon de openbare ruimte moet zijn, er zijn instituties die bepalen waar gewoond mag worden, er zijn instituties die voorkomen dat iemand zijn auto in je voortuin mag parkeren, en ga zo maar door. Mijn doel is echter niet om een compleet overzicht te geven van alle instituties die van invloed zijn op onze leefomgeving of om nauwgezet te omschrijven hoe specifieke instituties kunnen worden ontworpen. Ik wil graag laten zien hoe belangrijk goede instituties zijn voor een florerende leefomgeving en vervolgens bespreken hoe we in de toekomst volgens mij tot betere instituties kunnen komen.
De impact van instituties
Het is goed om te beginnen met een voorbeeld dat illustreert hoe groot de impact van instituties is (of in ieder geval kan zijn). Het meest extreme voorbeeld is misschien wel Korea, dat na de Tweede Wereldoorlog werd opgedeeld in Noord- en Zuid-Korea. Vóór deze splitsing was Korea cultureel, etnisch, taalkundig, geografisch en economisch bijzonder homogeen. Na de splitsing adopteerden de beide zijden echter totaal verschillende institutionele arrangementen. Doordat overige omstandigheden praktisch hetzelfde waren kunnen optredende verschillen in alle redelijkheid aan het verschil in instituties worden toegeschreven. Het verschil kan bijna niet groter zijn, Zuid-Korea groeide uit tot een welvarend land dat wereldwijd cultureel invloed uitoefent, terwijl in Noord-Korea alleen de familie en vazallen van de Kims floreerden (fig. 1). Een beter pleidooi voor goede instituties zal zich in de echte wereld niet snel voordoen.
Een Plek onder de Zon
5 augustus 2023
Geen enkel vraagstuk in de ruimtelijke ordening staat momenteel zo hoog op de politieke agenda als het woningtekort. We zijn het er bijna allemaal over eens dat er te weinig woningen gebouwd worden en dat woningen veel te duur zijn geworden. Het Rijk geeft via de zogenaamde woningbouwimpuls dan ook meer dan een miljard uit om de woningbouw te versnellen. Maar hebben we eigenlijk wel scherp wat het probleem is? Ik denk van niet en zal in deze longread betogen dat veel van de oplossingen die voor de hand lijken te liggen hooguit de symptomen van het probleem bestrijden en in sommige gevallen het probleem zelfs kunnen verergeren. Ga er maar even lekker voor zitten...
Laten we beginnen met de opvatting dat huizen duur zijn. De termen duur en onbetaalbaar worden (zeker bij woningen) vaak door elkaar heen gebruikt terwijl ze iets anders betekenen. Betaalbaarheid is een relatief begrip, een woning die voor mij (en waarschijnlijk ook voor jou) onbetaalbaar is, is dat voor Bill Gates waarschijnlijk niet. Beide zeggen eigenlijk niet zo veel over de waarde van de woning zelf. Of ik iets kan betalen is een slechte maatstaf om te beoordelen of iets duur is. Als ik de kans kreeg om voor een miljoen Ajax over te nemen zou dat erg goedkoop zijn—afhankelijk van wie je het vraagt misschien—maar ik zou het niet kunnen betalen. Of iets duur of goedkoop is, is wat anders dan of het voor mij te betalen is.
Als we willen beoordelen of woningen duur zijn moeten we dus niet alleen kijken naar wat ze kosten maar ook naar wat ze waard zijn. Deze vraag is al meteen een stuk complexer en hangt met allerlei aspecten (zoals locatie, omvang, kwaliteit en het woningaanbod) samen waar we later op terug zullen komen. Voor nu hou ik het simpel en begin ik met een nauwe definitie van duur: iets is duur als het meer kost dan het oplevert. Andersom is iets goedkoop wanneer het minder kost dan het oplevert. Als we deze definitie op woningen loslaten kunnen we niet anders dan concluderen dat woningen eigenlijk goedkoop zijn. Iedere zichzelf respecterende kapitalist heeft wel een extra pandje in zijn portefeuille en dat is doorgaans niet omdat ze vanuit de goedheid van hun hart een jongere generatie graag onderdak bieden. Woningen zijn bijzonder populair als investeringsobject omdat ze veel meer opleveren dan ze kosten. In die zin zijn woningen dus eigenlijk heel goedkoop. Ook historisch onderzoek laat zien dat woningen—indien we zaken als oppervlak en kwaliteitsverbeteringen meerekenen—historisch gezien nog steeds erg goedkoop zijn (Eichholtz, Korevaar & Lindernthal, 2022; zie ook fig. 1). En dat ondanks het feit dat nominale huizenprijzen sinds 1990 zijn vervijfvoudigd (Jordà, Schularick & Taylor, 2017)...
Maar—zoals we hierboven zagen—wil het feit dat iets goedkoop is nog niet zeggen dat iedereen het ook kan betalen. En we weten ook dat dat momenteel het geval is. Woningen zijn voor sommigen goedkoop en een uitermate lucratief investeringsobject, maar voor anderen is het kopen van een woning onmogelijk. Deze mensen zijn dus aangewezen op het huren van een woning en dat is dan weer niet zo betaalbaar. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) houdt voor al haar leden bij hoe aantrekkelijk het financieel is om een woning te huren ten opzichte van het kopen van een woning. Sinds 1990 is kopen in Nederland ongeveer twee en een half keer in aantrekkelijkheid toegenomen ten opzichte van huren (OECD, 2023).
Ik zeg dit natuurlijk niet allemaal zomaar. Woningen als investeringsobject enerzijds en woningen als basisbehoefte anderzijds hangen namelijk nauw met elkaar samen en de huidige woningmarkt, waarin woningen voor een deel van de samenleving een interessant investeringsobject zijn en voor een ander deel een kostbare noodzaak, is niet bij toeval ontstaan. Deze situatie blijft bovendien ook niet toevallig in stand en zal ook niet toevallig weer veranderen.
Iets wat niet toevallig is kan verklaard worden en dat zal ik dan ook gaan proberen; eerst hoe we hier terecht zijn gekomen, vervolgens waarom we er maar niet uit komen, dan wat de effecten hiervan zijn op de bredere samenleving en tenslotte hoe we er dan wel uit zouden kunnen komen.
Dat is best wel een complexe vraag en dat betekent dat er niet één antwoord op is dat perfect verklaard hoe we hier terecht zijn gekomen. Toch zijn er wel een aantal oorzaken aan te wijzen die in hoge mate verklaren waarom huizenprijzen zo door het dak zijn gegaan. Om die te begrijpen moeten we eerst een stukje terug de geschiedenis in. Zoals we hierboven zagen in figuur 1 is de gemiddelde betaalbaarheid van huisvesting vanaf het begin van de twintigste eeuw enorm toegenomen. Dit heeft te maken met het feit dat overheden zich vanaf dat moment in toenemende mate bezig gingen houden met het reguleren van woningmarkten (Eichholtz, Korevaar & Lindernthal, 2022). In Nederland werd in 1901 de Woningwet geïntroduceerd die eisen aan de kwaliteit van woningen stelde en (voor die tijd) vergaande overheidsinmenging mogelijk maakte. In eerste instantie had de wet nog beperkte impact maar in de decennia die op de introductie volgden en zeker vanaf de jaren 30 pakte de overheid—vaak in samenwerking met woningbouwcorporaties—een steeds actievere rol bij het plannen, financieren, bouwen en verdelen van huizen. Dit gebeurde vanuit de sociale gedachte dat een vrije woningmarkt zonder overheidsbemoeienis tot steeds hogere huizenprijzen zou leiden die vooral lagere inkomens zouden treffen (Faludi & Van der Valk, 1994; Jókövi, Boon & Filius, 2006). Volgens schattingen werd in de jaren 50 wel 95% van de woningproductie gesubsidieerd (Van der Schaar, 1987). Woningbouw was kortom grotendeels een overheidsaangelegenheid.
Geen Duurzaamheid Zonder Dichtheid
23 juli 2023
Efficiënt ruimtegebruik is zonder twijfel een van de meest fundamentele doelstellingen van de ruimtelijke ordening. Het is een—vaak onuitgesproken—doelstelling achter regelgeving en beleid en dan ook een belangrijke reden dat onze leefomgeving eruit ziet zoals die eruit ziet. Toch hebben veel mensen er niet echt een beeld bij wat er eigenlijk mee bedoeld wordt en waarom het zo belangrijk is.
Dat is best grappig want binnenshuis zijn we allemaal gewend om onze ruimte efficiënt in te delen. Waarschijnlijk staat je koelkast in de keuken en niet in de slaapkamer. Dit voorkomt dat je onder het koken vier keer tussen je keuken en je slaapkamer heen en weer moet lopen (en zorgt er voor dat er geen apparaat staat te zoemen terwijl je in slaap probeert te komen). Daarnaast vermoed ik dat je ergens een kast hebt staan zodat je verschillende spullen boven elkaar op kunt slaan in plaats van dat je ze allemaal uitgespreid over de vloer naast elkaar neer moet leggen. Dit zijn—op microniveau—allebei vormen van efficiënt ruimtegebruik: manieren om de ruimte die je beschikbaar hebt zo in te delen dat je zo min mogelijk energie kwijt bent aan dagelijkse handelingen en dat je zo veel mogelijk van de dingen die je graag binnen bereik hebt in je woning kwijt kunt.
Op het niveau van een woning valt het makkelijk te bevatten dat de ruimte beperkt is en dat we die dus efficiënt moeten gebruiken. Op het niveau van een buurt, wijk of stad wordt dit al een stuk lastiger en op het niveau van onze planeet is het helemaal moeilijk te bevatten. Toch is dit wel belangrijk want álle zaken die onze samenleving draaiende houden hebben een ‘ruimtelijke component’. Dat wil zeggen dat er érgens iets moet zijn om deze zaken mogelijk te maken. Onze elektriciteit moet érgens worden opgewekt, ons voedsel moet érgens worden verbouwd, als we onze vrienden willen bezoeken moet érgens infrastructuur liggen waar we ons over kunnen verplaatsen, de bossen die de zuurstof produceren die we inademen moeten érgens zijn, en zelfs informatie (zoals onze bankgegevens, regelgeving, etc.) die in de cloud staat moet érgens op een server staan. Het feit dat deze zaken allemaal érgens moeten zijn en ze niet op dezelfde plek kunnen zijn betekent dat we na moeten denken over wat we het beste waar kunnen doen en hoe we ruimte zo efficiënt mogelijk kunnen gebruiken.
Voor we verder gaan is het goed om te benoemen wat efficiënt ruimtegebruik eigenlijk is. Efficiënt ruimtegebruik gaat over het creëren van een ruimtelijke indeling die voor zo veel mogelijk maatschappelijke waarde zorgt met zo min mogelijk ruimte. Deze maatschappelijke waarde is een optelling van allerlei zaken die we gezamenlijk belangrijk vinden: comfort, duurzaamheid, gezelligheid, zingeving, enzovoorts. Een optimale ruimtelijke indeling hangt van twee aspecten af: hoe liggen (verschillende) functies (woningen, banen, recreatiegebieden, natuur, etc.) ten opzichte van elkaar gepositioneerd en hoeveel (verschillende) functies bevinden zich op ‘dezelfde’ locatie. Het bovenstaande voorbeeld met de koelkast toont aan dat een slimme onderlinge positionering van functies tot een tijdsbesparing leidt (en die tijd kun je naar believen besteden aan wat je het meest belangrijk vindt) en het voorbeeld met de kast toont aan dat het stapelen van zaken ruimte vrij kan spelen (en die ruimte kun je naar believen gebruiken voor wat je het meest belangrijk vindt). Beiden zijn belangrijk en ze hangen bovendien nauw samen maar ze zijn te groot om in één essay te behandelen, ik wil het daarom vooral hebben over het tweede aspect: het belang van dichtheid.
Dichtheid duidt als term op de mate waarin iets aanwezig is in een bepaald volume (of in de ruimtelijke ordening vaak op een bepaald oppervlak), de eerste vraag die we onszelf dus moeten stellen is natuurlijk: dichtheid van wat? In de ruimtelijke ordening bedoelt men met dichtheid in de praktijk meestal dichtheid van bebouwing: de hoeveelheid vierkante meters vloeroppervlak (het oppervlak van alle verdiepingen bij elkaar opgeteld) die op een stuk grond gebouwd staan. Voor nu is bebouwingsdichtheid toereikend als begrip maar later zullen we ook nog enkele andere vormen van dichtheid bekijken.
Hoge dichtheden hebben veel voordelen en deze vallen in twee categorieën: voordelen op de plek zelf en voordelen voor de omgeving.
Laten we beginnen met de lokale voordelen. Hierbij kijken we naar de voordelen van een hoge bebouwingsdichtheid, en nemen we aan dat die gepaard gaat met een hoge bewonings- en voorzieningendichtheid (wat in de praktijk vaak het geval is). Hoge bebouwingsdichtheden hebben allerlei voordelen: stijgende economische productiviteit (Bettencourt et al., 2007), stijgende lonen (Bettencourt et al., 2007; Verstraten, Verweij & Zwaneveld, 2018; zie ook fig. 1), meer innovatie (Bettencourt et al., 2007; West, 2017; zie ook fig. 1), toename van de gemiddelde omvang van het sociale netwerk van bewoners (West, 2017), hogere voorzieningendichtheid van bijvoorbeeld winkels, cafés, restaurants, scholen en zorginstellingen en dus hogere aantrekkelijkheid voor bewoners (Glaeser, Kolko & Saiz, 2000), lagere kosten voor de aanleg en het onderhoud van infrastructuur (Bettencourt et al., 2007), en een lagere uitstoot van broeikasgassen per persoon doordat compacter gebouwde woningen zorgen voor een afname van huishoudelijke energieconsumptie (Taleghani et al., 2013) en meer nabijheid zorgt voor een lagere vervoersgerelateerde uitstoot (Grazi, Van den Bergh & Van Ommeren, 2008; zie ook fig. 2). Een deel van deze baten is voor de samenleving interessant maar een belangrijk deel ook voor individuën, geen wonder dus dat mensen gemiddeld genomen bereid zijn om per vierkante meter veel meer te betalen voor een woning in stedelijk gebied (Ahlfeldt & Pietrostefani, 2019).
Van Mobiliteit naar Nabijheid
16 juli 2023
In mijn werk als ruimtelijk ordenaar is ‘bereikbaarheid’ een thema dat eigenlijk vrijwel altijd boven komt drijven. Wat ik merk in gesprekken met bewoners, collega’s, politici en anderen is dat de term bereikbaarheid al snel een specifiek beeld oproept. Een beeld van snelle voertuigen (vaak auto’s) die met hoge snelheid en zonder oponthoud binnen een zo kort mogelijke tijd zo’n groot mogelijke afstand af moeten kunnen leggen. Hoewel die associatie logisch is, is het niet de enige manier om over bereikbaarheid te denken. En belangrijker is dat dit hardnekkige beeld er vaak toe leidt dat we onze collectieve middelen inefficiënt (of soms zelfs averechts) investeren, wat bovendien veel negatieve neveneffecten met zich meebrengt.
Laten we bij de basis beginnen. Waarom komt bereikbaarheid eigenlijk in zo veel gesprekken terug? Dit heeft te maken met het feit dat we het allemaal belangrijk vinden om dingen te doen met ons leven en veel van deze dingen kunnen niet (altijd) binnenshuis. We willen onze vrienden en familie graag kunnen bezoeken, we vinden het belangrijk om af en toe buiten de deur te kunnen eten of drinken, we willen een leuke en passende baan en we willen liever niet te veel tijd kwijt zijn aan het bereiken van deze—en andere—activiteiten, want tijd die we onderweg doorbrengen kunnen we niet besteden aan andere dingen waar we belang aan hechten. Heel veel van de dingen die ons leven betekenis geven vereisen dat we ons voortbewegen en het is dus logisch dat het thema bereikbaarheid zo vaak onderwerp van gesprek is.
Maar zoals ik eerder al aangaf zijn er verschillende manieren om over bereikbaarheid na te denken. Laat me dat illustreren met een voorbeeld. Ik vind het heerlijk om me af en toe met een stapel boeken in een vakantiehuisje in Oost-Nederland terug te trekken. Maar net als in West-Nederland moet ik ook in Oost-Nederland eten. Af en toe moet het lezen dus worden onderbroken om een supermarkt of restaurant te bezoeken. Wat heerlijk is in de omgeving van zulke vakantiehuisjes is dat je door het relatieve gebrek aan obstakels en andere verkeersdeelnemers lekker door kunt karren. Binnen tien minuten leg je met gemak tien kilometer af. Wat dan opvalt is dat er binnen die tien kilometer eigenlijk niet zo veel is. Met mazzel is er één supermarkt of Chinees restaurant te vinden, maar daar moet je het dan ook wel mee doen. Het contrast kan bijna niet groter zijn met mijn werkomgeving in het centrum van Haarlem. Hier kruisen allerlei verschillende verkeersstromen elkaar continu en zijn door de honderden jaren dat het gebied in gebruik is allerlei zaken ontstaan die de doorstroom van verkeer ongelooflijk hinderen. Binnen tien minuten tien kilometer afleggen is hier dan ook niet heel aannemelijk, je mag er al blij zijn als je binnen tien minuten je auto uit de garage hebt gekregen. Maar—en nu wordt het interessant—binnen diezelfde tien minuten kan ik alleen te voet al een ongelooflijke hoeveelheid en diversiteit aan winkels, restaurants, mensen en banen vinden. Als ik zo veel mogelijk wil kunnen bereiken is dus niet alleen belangrijk welke afstand ik binnen een bepaalde tijd af kan leggen, veel bepalender is eigenlijk wat ik allemaal binnen die afstand kan bereiken.
Bereikbaarheid is dus eigenlijk opgebouwd uit mobiliteit—wat aangeeft hoe mobiel je bent of hoe ver je kunt verplaatsen—en nabijheid—wat aangeeft hoe nabij allerhande bestemmingen zijn. Om de bereikbaarheid te verhogen is het soms verstandig om de mobiliteit te verhogen en soms om meer nabijheid te creëren.
Als samenleving kunnen we mobiliteit (denken we tenminste) relatief makkelijk beïnvloeden door nieuwe infrastructuur aan te leggen. Nabijheid lijkt een stuk moeilijker omdat we bedrijven en mensen niet kunnen dwingen om zich op een bepaalde plek te vestigen. Toch valt op het eerste punt behoorlijk wat af te dingen en is het tweede punt wel degelijk beïnvloedbaar. En er zijn goede redenen om vaker op nabijheid in te zetten en minder vaak op mobiliteit.
Laten we eerst bekijken wat de belangrijkste voordelen zijn van nabijheid ten opzichte van mobiliteit. Ik wil er twee bespreken.
Het eerste voordeel is dat met mobiliteit snelheid gepaard gaat. Het is lekker om snel te gaan maar betekenisvolle interactie met je omgeving is dan eigenlijk niet mogelijk. Waar je lopend prima een praatje kunt aanknopen of even stil kunt gaan staan om van de schoonheid van een mooi gebouw of een mooie bloem te genieten, is dit eigenlijk onmogelijk op hoge snelheid. In de auto ben je nooit meer dan een passant. Jan Gehl, een befaamd stedenbouwkundige die zijn levenswerk heeft gemaakt van het werken aan steden waarin mensen floreren, schreef hierover:
Het is belangrijk dat alle betekenisvolle sociale activiteiten, intense ervaringen, conversaties en aanrakingen plaatsvinden wanneer mensen staan, zitten, liggen of wandelen. Men kan een korte glimp opvangen van anderen vanuit een auto of vanuit een treinraam, maar het leven speelt zich af te voet. (Gehl, 2011, p. 72)