In december van 2021 was ik van de een op de andere dag mijn reukvermogen kwijt. Niet kwijt zoals bij een verkoudheid, waar je na een potje goed stomen nog wel van een groentesoepje kan genieten, maar volledig kwijt. In een milde paniek griste ik een lading specerijenpotjes uit de la en ging er met mijn neus boven hangen. Komijn? Niets. Gerookte paprikapoeder? Niets. Kruidnagel? Anijs? Laurier? Niets. Niets. Niets.

Dat was even slikken, want ik heb altijd veel waarde aan mijn reuk gehecht. Er was op dat moment nog weinig over de lange termijn effecten van COVID-19 bekend, en ik begon me direct af te vragen hoe een leven zonder de aromatische geneugten van eten en drinken eruit zou zien. Wat schamel, maar leefbaar, was de conclusie.

Waar ik niet aan gedacht had, was wat me overviel toen ik naar buiten liep om boodschappen te doen: de rol die geur speelt in onze leefomgeving.

Over de geur van de leefomgeving hebben we het vrijwel nooit, behalve als het gaat over het verbieden van te veel stankproductie. Misschien is het ook wel daarom dat ik dacht dat de stad meestal nergens naar ruikt. Dat is onzin, zo ben ik toen achtergekomen. Zodra ik naar buiten liep, bekroop me een vreemd gevoel. Het gevoel dat ik niet in mijn eigen buurt was. Zonder de geur van de buurt—waarvan ik me nooit gerealiseerd had dat die er was—bleek ik mijn buurt veel armer te beleven. “Het voelt alsof ik door een steriel vacuüm loop”, zo appte ik naar een vriend van me.

Ik zat daar laatst eens aan terug te denken en vroeg me opeens af waarom het eigenlijk nooit over geur gaat wanneer we onze leefomgeving ontwerpen, en of we dat niet méér zouden moeten doen. Het antwoord waar ik op uitkwam bleek interessanter dan ik aanvankelijk had verwacht, en wat begon met een milde interesse mondde al snel uit in een lichte obsessie. Dit essay is het resultaat van mijn zoektocht naar de vergeten geurdimensie van de stad.

Laten we beginnen met de vraag waarom het in de ruimtelijke ordening vrijwel nooit over geur gaat.

De eerste reden daarvoor is simpelweg dat het historisch zo gegroeid is. In de zeventiende en achttiende eeuw raakte men geobsedeerd door het idee van beschaving en beschaving werd vaak gezien als superieur zijn aan de natuur. Zicht en gehoor werden als nobele zintuigen gezien omdat ze de mens in staat stellen met enige distantie waar te nemen en te kiezen om iets wel of niet te bekijken.[1] Geur, aanraking en smaak daarentegen overkomen ons meer en werden daarom als dierlijk en dus minderwaardig beschouwd.[1, 2] Deze manier van denken kreeg ook zijn weerslag in de manier waarop de fysieke leefomgeving vorm werd gegeven.[1]

Deze dubieuze relatie met geur was in Europa het sterkst in de stad. Charles Dickens merkte op dat in Londen “door het hart van de stad [een dodelijk riool stroomde], in plaats van een fraaie, frisse rivier”,[3] de Amsterdamse grachten hadden tot de negentiende eeuw een “alles doordringende poep- en pislucht” aangevuld met de stank van “rottende kadavers” en het aroma van rottend huisvuil[4] en de voorzitter van de Parijse gezondheidsraad noemde de Franse hoofdstad in 1827 een zeer onaangenaam reukherkenningspunt dat “van alle kanten [wordt] aangekondigd door de stinkende dampen [...] nog voordat uw ogen de punten van haar monumenten [konden] zien”.[5] Andere steden ging het vergelijkbaar af. Veelal werden grachten als riool en afvaldump gebruikt en de geur was zo onaangenaam dat het goed verklaarbaar is dat men “rotte lucht” als oorzaak van allerlei ziektes zag.[6, 7, 8] De echte oorzaak van ziektes als cholera werd uiteindelijk natuurlijk elders gevonden, expand_circle_downCholera bleek door bacteriën te worden veroorzaakt die zich meestal via water—niet lucht—verspreidden. De Britse arts en wetenschapper John Snow kwam dit op het spoor nadat hij zag dat vooral mensen ziek werden die hun water van een leverancier kregen die verder stroomafwaarts langs de Thames lag, waar het rivierwater meer vervuild was.[9] maar de paniekerige sfeer rondom rotte lucht had er al voor gezorgd dat Europese stedelingen vreemde geuren met dood en verderf waren gaan associëren.

Een tweede reden dat het creëren van aantrekkelijke geurlandschappen (‘smellscapes’) geen doel is in de ruimtelijke ordening, heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat de wetenschap rondom geur veel minder vergevorderd is dan die met betrekking tot onze visuele vermogens. Dat heeft ongetwijfeld te maken met dezelfde historische minachting voor geur die ik hierboven al noemde. Het heeft er ook mee te maken dat lange tijd de misvatting in de wetenschap heerste dat onze neus inferieur aan onze andere zintuigen is.[10] En tot slot zal het ermee te maken hebben dat geur subjectiever lijkt te zijn, waardoor het moeilijker is er reproduceerbare feiten over vast te stellen.

Hoe wij geuren waarnemen hangt namelijk af van onze gemoedstoestand, eigen ervaringen en herinneringen.[11] Wat één persoon aangenaam vindt ruiken, kan voor een ander niet te harden zijn.[1, 12] En om daar nog een schepje bovenop te doen: wat één persoon heerlijk vindt ruiken, kan diezelfde persoon in een andere context niet te harden vinden.[13] Hoe we geuren beoordelen hangt samen met wat we op dat moment horen,[14, 15] de temperatuur,[16] de kleuren die we zien,[17] welk seizoen het is, expand_circle_downIk rouleer zelf bijvoorbeeld welke theeën ik drink met de seizoenen. Rondom het winterseizoen krijg ik meer zin in gefermenteerde thee, zoals puer, en wanneer het voorjaar aanbreekt krijg ik spontaan zin in thee waarin vluchtige aroma’s prominent aanwezig zijn, zoals groene thee. Wellicht heeft het ermee te maken dat we gedurende het overgrote deel van onze voorgeschiedenis—waarin we noodgedwongen seizoensgebonden moesten eten—genetisch geprogrammeerd zijn geraakt om bij het seizoen passende geuren extra te waarderen. enzovoorts. Complex dus en daarom lastig om wetenschap op te bedrijven.

De laatste reden waarom we geur in de leefomgeving vrijwel nooit benoemen is wat mij betreft de meest interessante: we kunnen niet zo goed ruiken.

Mensen aan wie in een onderzoek werd gevraagd om de geur van bijvoorbeeld koffie, pindakaas en chocola te identificeren, bleken daar maar in de helft van de gevallen toe in staat.[18, 19, 20, 21] Dat is natuurlijk een erbarmelijke score, maar er moet wel bij aan worden getekend dat het om ongetrainde mensen gaat. Onze neus is namelijk helemaal niet slecht en kan meer dan een biljoen verschillende reukprikkels onderscheiden.[10, 22] Mensen die wél getraind zijn, zijn tot buitengewone dingen in staat met hun reukorgaan.

De Amerikaanse schrijver Helen Keller, die op jonge leeftijd doof en blind werd, beschrijft in een prachtig essay—waar ik later op terugkom—hoe royaal we via onze neus de wereld waar kunnen nemen. En als je nu denkt “Ja, logisch dat zij geur zo belangrijk vindt, ze kan niet zien of horen dus ze heeft bijna niets anders.” Dan heeft Helen een boodschap voor je: het feit dat jij geur niet waardeert, komt doordat jij door je obsessie met je ogen na hebt gelaten je reukorgaan behoorlijk te ontwikkelen, en niet omdat geur minder over de wereld te zeggen heeft dan zicht.[23] Maar de diepgang die geur heeft “is moeilijk om [...] onder woorden te brengen”, zo schrijft ze. “Er lijken geen adequate woorden voor geuren te zijn, en ik moet terugvallen op benaderende zinnen en metaforen”.[23]

Ze snijdt daar iets interessants aan: we hebben de woorden niet om het over geur te hebben. Ze schreef dat meer dan honderd jaar geleden, maar wat ze toen schreef, is vandaag de dag nog steeds waar. Er zijn maar weinig woorden specifiek om geuren aan te duiden.expand_circle_downEen uitzondering is petrichor: de geur die ontstaat nadat het geregend heeft op droge grond. Waar kleuren bijvoorbeeld met abstracte categorieën worden beschreven (rood, groen, blauw, enzovoorts), omschrijven we geuren in termen van dingen die qua geur lijken op wat we ruiken, expand_circle_down“Deze wijn heeft tonen van appel” of “deze thee heeft een grassig aroma”. of met behulp van metaforen.expand_circle_down“Alsof er een engeltje op je tong piest.” Dit is zelfs het geval voor professionals.[24, 25, 26, 27] Het gevolg is dat omschrijvingen vaak niet reproduceerbaar zijn en door veel mensen überhaupt niet begrepen worden.[28, 29, 30] expand_circle_downIk herinner me zelf een (voor mij) komisch kroeggesprek waarin mijn gesprekspartner niet wilde geloven dat wanneer een sommelier een wijn beschreef als ‘bevat tonen van banaan’, deze wijn niet werkelijk met bananen gemaakt werd.

Maar waarom zou het feit dat we geen goede woorden hebben om geuren te omschrijven, bijdragen aan het feit dat we geen geurlandschappen proberen te creëren? Dat is omdat we dingen die we niet kunnen benoemen ook veel minder waarnemen. En onbekend maakt onbemind.

Om te begrijpen hoe taal onze perceptie beïnvloedt, kunnen we naar onderzoek kijken dat is gedaan omtrent de naamgeving van kleuren. Deze is namelijk niet universeel. Wat in één taal ‘blauw’ genoemd wordt, kan in een andere taal in dezelfde categorie vallen als ‘groen’. Toen onderzoekers mensen met verschillende moedertalen onderstaande kleuren (fig. 1) lieten zien, en vroegen ze te benoemen, kregen ze zeer uiteenlopende antwoorden (fig. 2).[31]

1101
fig. 1: De kleuren die de onderzoekers aan participanten lieten zien. bron: Regier, Kay & Khetarpal,[31] eigen nabewerking.
1102
fig. 2: De kleurcategorieën waar de kleuren uit figuur 1 werden ingedeeld door de deelnemers met verschillende moedertalen. Zoals te zien zitten er grote verschillen in de naam die mensen met verschillende moedertalen aan kleuren geven. bron: Regier, Kay & Khetarpal,[31] eigen nabewerking.

Dat we kleuren andere namen geven roept de vraag op of we ze ook echt anders waarnemen doordat we ze anders noemen. Er zijn aanwijzingen dat dat inderdaad het geval is. Wanneer onderzoekers bijvoorbeeld mensen van de Himba stam een kleurenwiel lieten zien met elf groene vierkantjes en één blauwe vierkantje—wat bij hun in dezelfde kleurcategorie valt—vonden ze het bijzonder lastig om de blauwe aan te wijzen. Andersom kunnen de Himba verschillende soorten groen—waar zij verschillende woorden voor hebben—makkelijk van elkaar onderscheiden, terwijl wij westerlingen—zoals je ook zult merken wanneer je onderstaande video bekijkt—daar amper het verschil tussen zien omdat het bij ons dezelfde naam heeft. Meerdere onderzoeken laten voor kleur inmiddels vergelijkbare resultaten zien.[32, 33]


Maar geldt dat ook voor geuren?

Daar lijkt het wel op. Onderzoekers die de Jahai stam in Thailand vroegen om kleuren en geuren te benoemen kwamen erachter dat ze dat—in tegenstelling tot westerlingen—net zo makkelijk deden voor geuren als voor kleuren.[34] Hun geurvocabulaire is ook vrij rijk, zo hebben ze bijvoorbeeld een specifiek woord voor ‘een bloederige geur die tijgers aantrekt’. Geuren zijn dus—in tegenstelling tot wat men in het Westen lijkt te denken—wel degelijk te benoemen, je moet er alleen wel geschikte woorden voor hebben.[34]

Maar het is zeker niet alleen een kwestie van taal. Het lijkt meer een wisselwerking tussen veel doelgericht ruiken enerzijds en woorden geven aan wat we ruiken anderzijds. Door veel te trainen worden we beter in het identificeren van geuren en kunnen we er de juiste woorden aan geven, en door er geschikte woorden voor te hebben wordt het makkelijker om die geuren in de toekomst te herkennen.

Getrainde ruikers komen vaak jarenlang op dagelijkse basis met geuren in aanraking. Soms is dat barre noodzaak, bij jagers-verzamelaars kan het missen van een ‘bloederige geur die tijgers aantrekt’ bijvoorbeeld je dood betekenen. In zulke gevallen is een goede reukzin dus het gevolg van culturele aspecten.[35]

In andere gevallen kan het een persoonlijke keuze zijn, bijvoorbeeld van iemand die een carrière ambieert waarin geur een belangrijke rol speelt. In Fenghuangshan schijnt bijvoorbeeld een theedistributeur rond te lopen die puur op basis van geur in staat is om het verschil te herkennen tussen twee identieke theeën die op verschillende momenten van dezelfde dag geplukt zijn.[36]

Ik kan me dit ook herinneren uit de periode dat ik bij een speciaalbiercafé in de bediening ging staan. Hoewel ik toch best de nodige ervaring had met bier, kwam ik er snel achter dat het best moeilijk is om een bier als meer te omschrijven dan “lekker”, maar daar heeft iemand die benieuwd is hoe een bier smaakt niet zo veel aan. Na mezelf echter een paar weken te dwingen aroma-associaties onder woorden te brengen bij elk bier dat ik dronk, werd ik er langzaamaan steeds beter in.

Door onze neus dagelijks actief te gebruiken worden we beter in het waarnemen van geuren en groeit onze waardering ervoor. Maar omdat de gemiddelde westerling zijn neus op dagelijkse basis maar weinig actief gebruikt, zal men er hier ook niet zo snel opkomen om geur een grotere rol te geven bij het vormgeven van onze leefomgeving.

Er zijn dus meerdere redenen waarom geur in de (westerse) ruimtelijke ordening maar een kleine rol speelt, maar ze komen er allemaal op neer dat we een onderontwikkelde reukzin hebben: om historische redenen, omdat de wetenschap er weinig aandacht aan heeft gegeven, en omdat we op dagelijkse basis onze neus weinig actief gebruiken. Maar geen van die redenen dwingt ons om op dezelfde voet door te gaan. De meeste geurvoorkeuren zijn acquired tastes,[12] dus we kunnen heel goed nieuwe voorkeuren ontwikkelen door ons in de openbare ruimte op dagelijkse basis bloot te gaan stellen aan nieuwe geuren.

Maar waarom zouden we?

Ik ben er van overtuigd dat ons leven rijker is wanneer we dichter in contact staan met onze leefomgeving. Dat contact ontstaat via onze zintuigen.[37] Nou missen wij helaas een hoop zintuigen die andere organismen hebben,[38, 39] maar een neus hebben we wél. En—zoals ik ontdekte toen mijn neus ermee stopte—die bepaalt zonder dat we ons ervan bewust zijn ook al in belangrijke mate hoe we de wereld om ons heen begrijpen.[11] Maar als we hem meer actief gebruiken om te navigeren en door met onze omgeving te ‘communiceren’, versterkt dat de emotionele band die we met die plek hebben.[40, 41] Want hoewel we geuren aanvankelijk vaak moeilijk te plaatsen vinden, vergeten we een geur die eenmaal in ons geheugen zit vrijwel nooit meer en kunnen geuren in een fractie van een seconde herinneringen en emoties die we met een plek associëren weer kraakhelder voor onze geest brengen.[12]

Een rijker leven door contact met onze leefomgeving... Wat moeten we ons daarbij voorstellen? Laten we het prachtige essay van Helen Keller waar ik het eerder al over had er eens bij pakken:

Buiten ben ik me, door geur en aanraking, bewust van de grond waarop we lopen en de plaatsen waar we langs komen. Soms, als er geen wind is, zijn de geuren zo gegroepeerd dat ik het karakter van het landschap herken en een hooiweide, een dorpswinkel, een tuin, een schuur, een dennenbos of een boerderij met open ramen kan lokaliseren.

– Helen Keller, 1908, p. 69 [23]

Geur is een krachtige tovenaar die ons duizend mijlen ver en door alle jaren die we hebben geleefd transporteert. De geur van vruchten voert me naar mijn zuidelijke thuis, naar mijn kinderlijke spelletjes in de perzikboomgaard. Andere geuren, vluchtig en kortstondig, doen mijn hart zich vreugdevol verwijden of samentrekken van herinnerd verdriet. Zelfs terwijl ik aan geuren denk, vult mijn neus zich met aroma’s die zoete herinneringen oproepen aan vervlogen zomers en korenvelden die ver weg rijpen.

– Helen Keller, 1908, p. 66 [23]

Voor maar een fractie van het aromatische genot dat Helen ervaart tijdens een wandeling, lijkt het me al meer dan de moeite waard om onze reukzin te versterken. Geur kan ons—misschien wel meer dan ieder ander zintuig—herinneringen doen herbeleven en hele werelden tot stand brengen. Ruiken is bovendien helemaal gratis, iedereen kan het doen en we kunnen er op elk moment mee beginnen.

Er moet alleen wel iets zijn om te ruiken. En een rijk geurende leefomgeving is daarvoor in de basis een uitstekende kandidaat, juist omdat we er elke dag gebruik van maken.

Een optie om ons reukorgaan te trainen zou het loslaten van tijgers in de stad zijn. Zo moeten we—net als jagers-verzamelaars—onze reuk wel trainen als we niet willen worden opgegeten. Wie weet hebben we dan binnen no time ook een woord voor bloederige geuren die tijgers aantrekken. Het zou ook wat reuring kunnen brengen in onze steden, maar gezien het feit dat zelfs een schommel in de openbare ruimte in Nederland vaak al als te riskant gezien wordt, geef ik dit idee weinig kans van slagen.

Een andere optie zou kunnen zijn om de stad rijk te besproeien met parfum. Ik ben hier geen fan van. Bij het parfumeren van de openbare ruimte zegt de geur namelijk niets over de openbare ruimte (behalve dat die geparfumeerd wordt). Dat komt omdat de geur kunstmatig is toegevoegd, in plaats van voort te komen uit authentieke geurbronnen in de openbare ruimte. En geur is—zoals we eerder zagen—een multisensore ervaring. Een nepgeur heeft niet hetzelfde effect als the real deal. We weten allemaal dat de aroma’s van koffie veel beter uit de verf komen als je de bonen vlak daarvoor gemalen hebt horen worden door een bloedserieuze barista, en het is ook wetenschappelijk bewezen dat koffie daar beter van gaat ruiken.[42] Ook geuren in de stad komen beter tot hun recht als ze aansluiten op de beleving van de stad met onze andere zintuigen.

Een kunstmatige geur kan dus lekker ruiken, maar heeft niet hetzelfde effect als de authentieke geuren van de leefomgeving en zal dus ook niet zo snel onze relatie met de leefomgeving versterken. Ook treedt na verloop van tijd adaptatie op. Dat wil zeggen dat we gewend raken aan geuren als we ze vaak ruiken, waardoor we ze na verloop van tijd niet meer waarnemen.[12] expand_circle_downEen fascinerend voorbeeld las ik in Victoria Henshaw’s Urban Smellscapes.[1] Toen ze een grote groep mensen mee op pad nam om geuren te beschrijven die ze al wandelend tegenkwamen, bleken drie mensen niet in staat om de geur van een viskraam te identificeren. De eerste persoon had een geurbeperking en was überhaupt niet in staat geuren op te merken, de andere twee waren een visboer en zijn dochter, die ook in haar vaders kraam werkte. Een duidelijker voorbeeld van adaptatie is moeilijk denkbaar. De neiging is dan om meer parfum te gebruiken om het toch nog waar te kunnen nemen, maar parfum is behoorlijk intens en snel erg overweldigend. Dat weet ik uit eigen ervaring omdat ik in het openbaar vervoer soms bijna over m’n nek ga van de intense parfumwalm waar sommige mensen zichzelf in hullen—schijnbaar zich niet bewust van het degoutante effect van hun parfumgebruik. Laten we van de openbare ruimte dus alsjeblieft geen ICI PARIS XL maken en voor meer subtiele geuren gaan die ook echt iets zeggen over de leefomgeving.

Geen tijgers dus en ook geen parfum. Maar wat dan wel?

Een goed begin lijkt mij om bestaande geuren die van nature aanwezig zijn beter tot hun recht te laten komen. De stad is ook qua geur geen leeg canvas, maar vanzelf al rijk bezaaid met allerlei geurige traktaties; van weelderige groenpartijen tot versgebrande koffie. Met slimme regelgeving en vormgeving kunnen we de impact van bestaande geuren versterken. Zo kunnen we bijvoorbeeld luchtstromen begeleiden om geuren precies onze neus in te begeleiden (fig. 3), expand_circle_down5 meter per seconde schijnt volgens een onderzoek uit de jaren 70 de ideale windsnelheid te zijn om aroma’s onze neus in te wasemen,[43] hoewel recent onderzoek laat zien dat de meest geschikte windsnelheid van de geur en de context afhangt.[1] of afzuiginstallaties richting de straat laten blazen zodat we buiten mee kunnen genieten van de gastronomische vaardigheden van restaurants en onze buren.

1103
fig. 3: Door de sterkte van luchtstromen te beïnvloeden, verandert de beleving van aanwezige geuren. bron: Nabil Awad in Henshaw,[1] eigen nabewerking.

Het gaat dus over het slim verspreiden en sturen van bestaande geuren, maar ook over het creëren van een goede basislaag van ‘frisse lucht’. Geuren komen simpelweg beter tot hun recht als ze niet vermengd worden met universeel gehate geuren zoals afval, chemische stank en—bovenal—uitlaatgassen.[1, 12]

Als bestaande geuren goed benut zijn en we een frisse basislaag hebben, kunnen we gaan denken aan het toevoegen van geuren. Zoals ik eerder stelde is de beste manier om dat te doen door ‘authentieke’ geurbronnen toe te voegen; elementen in de leefomgeving die van nature een geur hebben. Kenmerkend aan geurlandschappen met dit type geurbronnen is dat ze door de tijd heen aan verandering onderhevig zijn. ’s Ochtends ruikt het anders dan ’s avonds, de ene dag anders dan de andere, in de herfst anders dan in het voorjaar, en over de jaren of langere periodes kunnen geuren ook veranderen.[12] Dit houdt het interessant en zorgt dat we niet aan geuren gewend raken, waardoor we ze blijven ruiken.

Bij het creëren van aantrekkelijke geurlandschappen in de stad ligt het aanplanten van geurige flora het meest voor de hand. Ik heb nog nooit iemand ontmoet die bloemen vindt stinken, dus dat lijkt een veilig begin. De veilige keuze is meestal ook wat saai, maar dat zou ik in dit geval niet zeggen. Een bloeiende jasmijn of roos kan bijvoorbeeld geuren verspreiden die zelfs de meest geharde geurbarbaar doen smelten.

Op de terugreis van een vakantie in Spanje reed ik eens langs het Franse dorpje Ville de Gerberoy, dat erom bekend staat helemaal vol te staan met rozen (fig. 4). Niet heel ingewikkeld voor een dorp om te doen, wel heel effectief want het was werkelijk een genot om in rond te lopen. Door alleen maar de openbare ruimte met rozen te beplanten werd een verder vrij saai dorp een unieke geurbeleving die van heinde en verre bezoekers aantrekt (en het ziet er ook nog eens leuk uit).

1104
fig. 4: Een rijk bebloemd terrasje in Ville de Gerberoy.

Ook in Chinese steden als Kunming, Guangzhou, Xi’an en Xiamen is recent geëxperimenteerd met het aanplanten van welriekende beplanting zoals Kaapse jasmijn en Japanse kersenbloesem om de steden in kwestie een kwaliteitsimpuls te geven. De beplanting is daar aangeplant langs bijvoorbeeld belangrijke straten en bij ziekenhuizen en heeft naar verluidt een positief effect gehad op de leefkwaliteit en het versterken van de lokale identiteit.[44] Veel onderzoek toont ook aan dat natuurlijke geuren een positief gezondheidseffect kunnen hebben.[1, 45, 46, 47, 48]

Maar planten zijn niet de enige dingen die lekker ruiken en—misschien wel belangrijker—ook niet per se de geuren die het meest de ervaring van de stad oproepen. Die eer gaat nu helaas waarschijnlijk nog naar uitlaatgassen—wat al beter is dan de geur van pis, rottende lijken en afval uit de negentiende-eeuwse stad—, maar er zijn meer typisch stedelijke geurbronnen. Ik heb het natuurlijk (weer) over eten. Niet dat er buiten de stad niet gegeten wordt, maar de dichtheid aan marktkraampjes, restaurants, cafés, koffiezaakjes en bakkers is in steden aanmerkelijk hoger dan daarbuiten en dat is voor sommige mensen (zoals voor mij) een van de belangrijkste redenen om in een stad te willen wonen. Eten is zó fundamenteel dat misschien wel niets anders zoveel sociale betekenis in zich heeft. Eén keer inhaleren boven een betekenisvolle maaltijd kan een mensenleven aan herinneringen naar boven brengen.

Over de geur van eten zijn we nu in de stedelijke context vaak behoorlijk krampachtig. En dat is een schande. Want hoewel smaken verschillen, blijken mensen de geur van eten en drinken in de stedelijke context vrijwel unaniem te waarderen. Zelfs mensen die helemaal niet van de geur van vis houden, blijken te vinden dat vislucht de beleving van een markt verbetert.[1] Als zelfs zo’n penetrante lucht door mensen die er niet eens van houden gewaardeerd kan worden in de juiste context, waarom zouden we restaurants dan enorme bakken geld laten steken in afzuiginstallaties die voorkomen dat je op straat iets meekrijgt van de keukenactiviteiten? Zonde van het geld en een gemiste kans voor het verbeteren van de beleving van de stad.

Wat mij betreft zou een wandeling door de stad veel meer dan nu een opeenvolging van aangename geuren mogen zijn. Dat pleit voor meer kleinschaligheid. Voor een goed geurende stad heb je weinig aan een megabakkerij op een bedrijventerrein, terwijl tien kleine buurtbakkertjes juist een enorme geurimpuls geven. Ook een enorme supermarkt voegt qua geur weinig toe, terwijl een traditionele markt met veel kleine kraampjes juist door vrijwel iedereen als een positieve geurervaring omschreven wordt.[1] En misschien moeten immigranten wel actief gestimuleerd worden om restaurants te openen. Verschillende keukens brengen immers verschillende geuren met zich mee en een diversiteit aan internationale restaurants versterkt dus de geurbeleving van de stad. Wie weet brengt zo’n exotisch aroma wel herinneringen terug aan een dierbare vakantie.

Dat alles is natuurlijk slechts een nederige eerste poging om de geurbeleving van de stad te versterken en we zullen er niet direct de vlijmscherpe reukzin van krijgen die een jager-verzamelaar heeft. Maar net zoals onbekend onbemind maakt, maakt bekend ook bemind. We moeten dus ergens beginnen en wanneer onze neuzen verbeteren zal de tijd vanzelf rijpen om er een schepje bovenop te doen. In de tussentijd voegen we al direct een extra laagje rijkdom toe aan het stedelijk leven, en dat is wat mij betreft altijd een goed idee.

Zelf ben ik mijn corona-gerelateerde reukverlies inmiddels grotendeels te boven. Na eerst een jaar lang te trainen met geurconcentraten, begon ik langzaam weer steeds beter geuren te onderscheiden. Naarmate ik ook subtielere aroma’s weer op begon te pikken, kreeg ik een hernieuwde waardering voor geur. Meer nog dan voorheen probeer ik alert te zijn op de signalen van mijn neus en haal ik er plezier uit om in de stad mijn neus achterna te lopen. In elke lunchpauze loop ik als een geurflâneur expand_circle_downEen flairiste? door het centrum van de stad en probeer ik elk aromatisch zweempje te plaatsen. Ik kan nog niet zeggen dat mijn geurzin zo goed is als ’ie ooit was, maar bepaalde dingen pik ik inmiddels beter op dan ik voorheen deed. Wat ik wel kan zeggen is dat actief trainen werkt. Geuren waar ik het meest op train (zoals thee) pik ik beter op en ga ik ook steeds meer waarderen.

Wat ik ook kan zeggen is dat de reis naar het herwinnen van mijn reukzin me—simpelweg door veel en actief met geur bezig te zijn—veel mooie momenten, waardevolle herinneringen en gelukzalige belevingen heeft gebracht. En wat is er in het leven nou belangrijker dan dat?



Bronnen

  1. Henshaw, V. (2014). Urban Smellscapes: Understanding and Designing City Smell Environments. Routledge.
  2. Mavor, C. (2006). Odor di Femina: Though You May Not See Her, You Can Certainly Smell Her. In J. Drobnick (Ed.), The Smell Culture Reader (pp. 277-288). Routledge.
  3. Dickens, C. (1857). Little Dorrit. Bradbury and Evans.
  4. Traa, M. (2020). Zo ongelooflijk smerig waren de Nederlandse grachten vroeger. Quest.
  5. Classen, C., Howes, D. & Synnott, A. (1994). Aroma: The cultural history of smell. Routledge.
  6. Cockayne, E. (1949). Hubbub: Filth, Noise, and Stench in England, 1600–1770. Yale University Press.
  7. Corbin, A. (1986). The Foul and the Fragrant: Odor and the French Social Imagination. Harvard University Press.
  8. Reinarz, J. (2014). Past Scents: Historical Perspectives on Smell University of Illinois Press.
  9. Rowińska, P. (2024). Mapmatics: How We Navigate the World Through Numbers. Picador.
  10. McGann, J.P. (2017). Poor human olfaction is a 19th-century myth. Science, Volume 356, No. 6338.
  11. Feuer-Cotter, J. (2017). Smellscape Narratives. In V. Henshaw, K. McLean, D. Medway, C. Perkins & G. Warnaby (Eds.), Designing with Smell: Practices, Techniques and Challenges (pp. 57-66). Routledge.
  12. Porteous, J.D. (1985). Smellscape. Progress in Physical Geography: Earth and Environment, Volume 9, Issue 3, 356-378.
  13. Bull, M. (2017). Design with Smells: The Environmental Scientist’s Perspective. In V. Henshaw, K. McLean, D. Medway, C. Perkins & G. Warnaby (Eds.), Designing with Smell: Practices, Techniques and Challenges (pp. 111-118). Routledge.
  14. Velasco, C., Balboa, D., Marmolejo-Ramos, F., & Spence, C. (2014). Crossmodal effect of music and odor pleasantness on olfactory quality perception. Frontiers in Psychology, Volume 5, Article 1352.
  15. Spence, C., Carvalho, F.R., Velasco, C. & Wang, Q.J. (2019). Auditory Contributions to Food Perception and Consumer Behaviour. Brill.
  16. Motoki, K., Saito, T., Nouchi, R. & Sugiura, M. (2020). Cross-Modal Correspondences Between Temperature and Taste Attributes. Frontiers in Psychology, Volume 11, Article 571852.
  17. Sato, N., Miyamoto, M., Santa, R., Sasaki, A. & Shibuya, K. (2023). Cross-modal and subliminal effects of smell and color. PeerJ, 11:e14874.
  18. Cain, W.S. (1979). To Know with the Nose: Keys to Odor Identification. Science, Volume 203, Issue 4379, 467-470.
  19. Cain, W.S., De Wijk, R., Lulejian, C., Schiet, F. & See, L. (1998). Odor Identification: Perceptual and Semantic Dimensions. Chemical Senses, Volume 23, Issue 3, 309-326.
  20. Distel, H. & Hudson, R. (2001). Judgement of Odor Intensity is Influenced by Subjects’ Knowledge of the Odor Source. Chemical Senses, Volume 26, Issue 3, 247-251.
  21. Lawless, H.T. & Engen, T. (1977). Associations to odors: Interference, mnemonics, and verbal labeling. Journal of Experimental Psychology: Human Learning and Memory, Volume 3, Issue 1, 52-59.
  22. Bushdid, C., Magnasco, M.O., Vosshall, L.B. & Keller, A. (2014). Humans Can Discriminate More than 1 Trillion Olfactory Stimuli. Science, Volume 343, No. 6177, 1370-1372.
  23. Keller, H. (1908). The World I Live In. Hodder & Stroughton.
  24. Caballero, R. (2007). Manner-of-motion verbs in wine description. Journal of Pragmatics, Volume 39, Issue 12, 2095-2114.
  25. Drake, M.A. & Civille, G.V. (2003). Flavor Lexicons. Comprehensive Reviews in Food Science and Food Safety, Volume 2, Issue 1, 33-40.
  26. Lehrer, A. (2009). Wine and Conversation (Second Edition). Oxford University Press.
  27. Zarzo, M. (2008). Relevant psychological dimensions in the perceptual space of perfumery odors. Food Quality and Preference, Volume 19, Issue 3, 315-322.
  28. Lawless, H.T. (1984). Flavor Description of White Wine by “Expert” and Nonexpert Wine Consumers. Journal of Food Science, Volume 49, Issue 1, 120-123.
  29. Quandt, R.E. (2007). On Wine Bullshit: Some New Software? Journal of Wine Economics, Volume 2, Issue 2, 129-135.
  30. Solomon, G.E.A. (1990). Psychology of Novice and Expert Wine Talk. The American Journal of Psychology, Volume 103, No. 4, 495-517.
  31. Regier, T., Kay, P. & Khetarpal, N. (2007). Color naming reflects optimal partitions of color space. PNAS, Volume 104, No. 4, 1436-1441.
  32. Goldstein, J., Davidoff, J. & Roberson, D. (2009). Knowing color terms enhances recognition: Further evidence from English and Himba. Journal of Experimental Child Psychology, Volume 102, Issue 2, 219-238.
  33. Roberson, D., Davidoff, J., Davies, I.R.L. & Shapiro, L.R. (2005). Color categories: Evidence for the cultural relativity hypothesis. Cognitive Psychology, Volume 50, Issue 4, 378-411.
  34. Majid, A. & Burenhult, N. (2014). Odors are expressible in language, as long as you speak the right language. Cognition, Volume 130, Issue 2, 266-270.
  35. Majid, A. & Kruspe, N. (2018). Hunter-Gatherer Olfaction Is Special. Current Biology, Volume 28, 409-413.
  36. Freeman, M. & D’Offay, T. (2018). The Life of Tea: A Journey to the World’s Finest Teas. Mitchell Beasley.
  37. Lefebvre, H. (1992). Rhythmanalysis: Space, Time and Everyday Life. Mitchell Beasley.
  38. Schlanger, Z. (2024). The Light Eaters: How the Unseen World of Plant Intelligence Offers a New Understanding of Life on Earth. Harper.
  39. Yong, E. (2022). An Immense World: How Animal Senses Reveal the Hidden Realms Around Us. Random House.
  40. Perullo, N. (2020). Epistenology: Wine as Experience. Columbia University Press.
  41. Xiao, J., Aletta, F., Radicchi, A., McLean, K., Shiner, L.E. & Verbeek, C. (2021). Recent Advances in Smellscape Research for the Built Environment. Frontiers in Psychology, Volume 12, Article 700514.
  42. Knöferle, K. (2012). Using Custumer Insights to Improve Product Sound Design. Marketing Review St. Gallen, Volume 29, 47-53.
  43. Penwarden, A.D. & Wise, A.F.E. (1975). Wind Environment around Buildings. Building Research Establishment Report, Department of the Environment.
  44. Xiao, J., Tait, M. & Kang, J. (2017). The Design of Urban Smellscapes with Fragrant Plants and Water Features. In V. Henshaw, K. McLean, D. Medway, C. Perkins & G. Warnaby (Eds.), Designing with Smell: Practices, Techniques and Challenges (pp. 83-95). Routledge.
  45. Annerstedt, M., Jönsson, P., Wallergård, M., Johansson, G., Karlson, B., Grahn, P., Hansen, Å,M. & Währborg, P. (2013). Inducing physiological stress recovery with sounds of nature in a virtual reality forest — Results from a pilot study. Physiology & Behavior, Volume 118, 240-250.
  46. Hedblom, M., Gunnarsson, B., Iravani, B., Knez, I., Schaefer, M., Thorsson, P. & Lundström, J.N. (2019). Reduction of physiological stress by urban green space in a multisensory virtual experiment. Scientific Reports, Volume 9, Article 10113.
  47. Lygum, V.L. (2017). Plant Scent in a Healing Forest Garden for Patients with Stress-related Illness. In V. Henshaw, K. McLean, D. Medway, C. Perkins & G. Warnaby (Eds.), Designing with Smell: Practices, Techniques and Challenges (pp. 96-101). Routledge.
  48. Pálsdóttir, A.M., Spendrup, S., Mårtensson, L. & Wendin, K. (2021). Garden Smellscape–Experiences of Plant Scents in a Nature-Based Intervention. Frontiers in Psychology, Volume 12, Article 667957.

Henshaw, V. (2014). Urban Smellscapes: Understanding and Designing City Smell Environments. Routledge.

Mavor, C. (2006). Odor di Femina: Though You May Not See Her, You Can Certainly Smell Her. In J. Drobnick (Ed.), The Smell Culture Reader (pp. 277-288). Routledge.

Dickens, C. (1857). Little Dorrit. Bradbury and Evans.

Traa, M. (2020). Zo ongelooflijk smerig waren de Nederlandse grachten vroeger. Quest.

Classen, C., Howes, D. & Synnott, A. (1994). Aroma: The cultural history of smell. Routledge.

Cockayne, E. (1949). Hubbub: Filth, Noise, and Stench in England, 1600–1770. Yale University Press.

Corbin, A. (1986). The Foul and the Fragrant: Odor and the French Social Imagination. Harvard University Press.

Reinarz, J. (2014). Past Scents: Historical Perspectives on Smell. University of Illinois Press.

Rowińska, P. (2024). Mapmatics: How We Navigate the World Through Numbers. Picador.

McGann, J.P. (2017). Poor human olfaction is a 19th-century myth. Science, Volume 356, No. 6338.

Feuer-Cotter, J. (2017). Smellscape Narratives. In V. Henshaw, K. McLean, D. Medway, C. Perkins & G. Warnaby (Eds.), Designing with Smell: Practices, Techniques and Challenges (pp. 57-66). Routledge.

Porteous, J.D. (1985). Smellscape. Progress in Physical Geography: Earth and Environment, Volume 9, Issue 3, 356-378.

Bull, M. (2017). Design with Smells: The Environmental Scientist’s Perspective. In V. Henshaw, K. McLean, D. Medway, C. Perkins & G. Warnaby (Eds.), Designing with Smell: Practices, Techniques and Challenges (pp. 111-118). Routledge.

Velasco, C., Balboa, D., Marmolejo-Ramos, F., & Spence, C. (2014). Crossmodal effect of music and odor pleasantness on olfactory quality perception. Frontiers in Psychology, Volume 5, Article 1352.

Spence, C., Carvalho, F.R., Velasco, C. & Wang, Q.J. (2019). Auditory Contributions to Food Perception and Consumer Behaviour. Brill.

Motoki, K., Saito, T., Nouchi, R. & Sugiura, M. (2020). Cross-Modal Correspondences Between Temperature and Taste Attributes. Frontiers in Psychology, Volume 11, Article 571852.

Sato, N., Miyamoto, M., Santa, R., Sasaki, A. & Shibuya, K. (2023). Cross-modal and subliminal effects of smell and color. PeerJ, 11:e14874.

Cain, W.S. (1979). To Know with the Nose: Keys to Odor Identification. Science, Volume 203, Issue 4379, 467-470.

Cain, W.S., De Wijk, R., Lulejian, C., Schiet, F. & See, L. (1998). Odor Identification: Perceptual and Semantic Dimensions. Chemical Senses, Volume 23, Issue 3, 309-326.

Distel, H. & Hudson, R. (2001). Judgement of Odor Intensity is Influenced by Subjects’ Knowledge of the Odor Source. Chemical Senses, Volume 26, Issue 3, 247-251.

Lawless, H.T. & Engen, T. (1977). Associations to odors: Interference, mnemonics, and verbal labeling. Journal of Experimental Psychology: Human Learning and Memory, Volume 3, Issue 1, 52-59.

Bushdid, C., Magnasco, M.O., Vosshall, L.B. & Keller, A. (2014). Humans Can Discriminate More than 1 Trillion Olfactory Stimuli. Science, Volume 343, No. 6177, 1370-1372.

Keller, H. (1908). The World I Live In. Hodder & Stroughton.

Caballero, R. (2007). Manner-of-motion verbs in wine description. Journal of Pragmatics, Volume 39, Issue 12, 2095-2114.

Drake, M.A. & Civille, G.V. (2003). Flavor Lexicons. Comprehensive Reviews in Food Science and Food Safety, Volume 2, Issue 1, 33-40.

Lehrer, A. (2009). Wine and Conversation (Second Edition). Oxford University Press.

Zarzo, M. (2008). Relevant psychological dimensions in the perceptual space of perfumery odors. Food Quality and Preference, Volume 19, Issue 3, 315-322.

Lawless, H.T. (1984). Flavor Description of White Wine by “Expert” and Nonexpert Wine Consumers. Journal of Food Science, Volume 49, Issue 1, 120-123.

Quandt, R.E. (2007). On Wine Bullshit: Some New Software? Journal of Wine Economics, Volume 2, Issue 2, 129-135.

Solomon, G.E.A. (1990). Psychology of Novice and Expert Wine Talk. The American Journal of Psychology, Volume 103, No. 4, 495-517.

Regier, T., Kay, P. & Khetarpal, N. (2007). Color naming reflects optimal partitions of color space. PNAS, Volume 104, No. 4, 1436-1441.

Goldstein, J., Davidoff, J. & Roberson, D. (2009). Knowing color terms enhances recognition: Further evidence from English and Himba. Journal of Experimental Child Psychology, Volume 102, Issue 2, 219-238.

Roberson, D., Davidoff, J., Davies, I.R.L. & Shapiro, L.R. (2005). Color categories: Evidence for the cultural relativity hypothesis. Cognitive Psychology, Volume 50, Issue 4, 378-411.

Majid, A. & Burenhult, N. (2014). Odors are expressible in language, as long as you speak the right language. Cognition, Volume 130, Issue 2, 266-270.

Majid, A. & Kruspe, N. (2018). Hunter-Gatherer Olfaction Is Special. Current Biology, Volume 28, 409-413.

Freeman, M. & D’Offay, T. (2018). The Life of Tea: A Journey to the World’s Finest Teas. Mitchell Beasley.

Lefebvre, H. (1992). Rhythmanalysis: Space, Time and Everyday Life. Mitchell Beasley.

Schlanger, Z. (2024). The Light Eaters: How the Unseen World of Plant Intelligence Offers a New Understanding of Life on Earth. Harper.

Yong, E. (2022). An Immense World: How Animal Senses Reveal the Hidden Realms Around Us. Random House.

Perullo, N. (2020). Epistenology: Wine as Experience. Columbia University Press.

Xiao, J., Aletta, F., Radicchi, A., McLean, K., Shiner, L.E. & Verbeek, C. (2021). Recent Advances in Smellscape Research for the Built Environment. Frontiers in Psychology, Volume 12, Article 700514.

Knöferle, K. (2012). Using Custumer Insights to Improve Product Sound Design. Marketing Review St. Gallen, Volume 29, 47-53.

Penwarden, A.D. & Wise, A.F.E. (1975). Wind Environment around Buildings. Building Research Establishment Report, Department of the Environment.

Xiao, J., Tait, M. & Kang, J. (2017). The Design of Urban Smellscapes with Fragrant Plants and Water Features. In V. Henshaw, K. McLean, D. Medway, C. Perkins & G. Warnaby (Eds.), Designing with Smell: Practices, Techniques and Challenges (pp. 83-95). Routledge.

Annerstedt, M., Jönsson, P., Wallergård, M., Johansson, G., Karlson, B., Grahn, P., Hansen, Å,M. & Währborg, P. (2013). Inducing physiological stress recovery with sounds of nature in a virtual reality forest — Results from a pilot study. Physiology & Behavior, Volume 118, 240-250.

Hedblom, M., Gunnarsson, B., Iravani, B., Knez, I., Schaefer, M., Thorsson, P. & Lundström, J.N. (2019). Reduction of physiological stress by urban green space in a multisensory virtual experiment. Scientific Reports, Volume 9, Article 10113.

Lygum, V.L. (2017). Plant Scent in a Healing Forest Garden for Patients with Stress-related Illness. In V. Henshaw, K. McLean, D. Medway, C. Perkins & G. Warnaby (Eds.), Designing with Smell: Practices, Techniques and Challenges (pp. 96-101). Routledge.

Pálsdóttir, A.M., Spendrup, S., Mårtensson, L. & Wendin, K. (2021). Garden Smellscape–Experiences of Plant Scents in a Nature-Based Intervention. Frontiers in Psychology, Volume 12, Article 667957.

Keller, H. (1908). The World I Live In. Hodder & Stroughton. Page 74.

Classen, C., Howes, D. & Synnott, A. (1994). Aroma: The cultural history of smell. Routledge. Page 55.

Dickens, C. (1857). Little Dorrit. Bradbury and Evans. Page 21.